Het zag er gek leeg uit.
Samen met mijn Engelse logee probeerden ik te redden wat er te redden viel. Ik rende naar de bootbuurman om een pikhaak te lenen. Of ik er misschien twee nodig had. Dat was nog beter, dus haalde de buurman de prachtig antieke pikhaak van zijn salonboot. De man die bij hem aan het werk was, vroeg of ik hulp nodig had. Toen dacht ik nog van niet.
A en ik waren fijn aan het prikken en doen, tot ik de gil naast me hoorde en de antieke pikhaak zag verdwijnen. Als het die van mij was, geen probleem. Maar ik schoot totaal in de stress. Het idee mijn buren te moeten vertellen dat het ding was afgezonken, gaf me de kriebels. Na eindeloos tevergeefs proberen, liep ik weer naar de buren om toe te geven dat ik toch manlijke hulp nodig had. P liep met me mee, en zijn gezicht vertrok toen ik vertelde wat er was gebeurd. 'Ik ga het ze niet vertellen,' zei hij onmiddellijk, wat mijn voorgevoel bevestigde dat dat bericht niet in goede aarde zou vallen. 'Dat hoeft ook helemaal niet, ik wil alleen graag dat je even samen met ons probeert het ding te vinden.'
P had binnen vijf minuten al het idee dat het zinloos was. Maar ik ging door, en plotseling zag ik het uiteinde van de pikhaak. Ik gilde. A geloofde mij niet, want het ding was op een totaal andere plek gezonken. Zij was er zo zeker van dat het niet klopte, dat ik bijna ging twijfelen. Maar toch niet helemaal. En toen had ik hem nog een keer één moment te pakken. Nu zag P het ook en was A overtuigd.
Ze zwemt in de winter. Bij aankomst op mijn boot had ze verlangend naar het water gekeken. Dus voelde ik me niet schuldig toen ik haar het water injoeg. Er was geen andere manier. Ik hield mijn adem in. Niet om haar, maar om de pikhaak. Er was licht aan het einde van de tunnel. A stond op de rand van de gezonken roeiboot en woelde geconcentreerd rond. Ik begon te geloven dat het nooit wat zou worden, en ik alsnog moest gaan vertellen wat er was gebeurd. Tot ik de schreeuw hoorde.