S ging de dochters van H appen. Die dochters waren helemaal niet thuis geweest, maar er gebeurden wel meer gekke dingen in dat huis. Ze hadden eventueel na half vier (toen ging iedereen naar bed) binnen kunnen lopen en met mijn dikke blauwe weer naar buiten. Het leek mij wel heel sterk, S ook wel, maar toch... voor de zekerheid.
Ze waren alleen binnengekomen voor de Tiramisu.
J ging naar boven om de diepe kast in zijn kamer te checken, H controleerde de gangkast. Ik riep de heilige Antonius aan, maar er werd niets gevonden.
Toen moest bij K gecontroleerd worden. Hij was die nacht nog naar huis gereden. Daar sprak ik ook mijn twijfel over uit, maar het antwoord was dat K zo vaag als een deur was, dus het werd niet uitgesloten dat hij met mijn jas onder zijn arm naar zijn auto was gelopen. K werd wakker gebeld. De jas had hij niet, wel griep.
We hadden de kapstok al twee keer leeggehaald, dus gingen we eerst maar ontbijt kopen. Ik trok de jas van R aan en maakte me ongerust omdat niet alleen mijn eigen huissleutels in mijn jas zaten, maar ook die van de overbuurvrouw.
Bij terugkomst ging S nog grondiger te werk. Ze haalde alle jassen van de kapstok en legde die op de keukentafel. Van iedere jas werd benoemd van wie hij was. Er bleef er één over. Een zwarte.
'Deze moet het zijn.'
'Nee,' zei ik gedecideerd, 'Dat is em niet...ehm...ehm...'t