Plotseling drong de stilte in huis tot hem door. Hij smeet zijn boek op de grond en rende naar de kamer van zijn broer. Net klonk er nog overal gelach en geschreeuw. Sven en twee vriendjes. Nu klopte er iets niet. Struikelend over autootjes bereikte hij het raam. Niemand te zien. Hij denderde naar beneden, de keuken was leeg, niemand te vinden in de zitkamer. Hij trok de voordeur open en rende de straat op. Zijn moeder reed met volle vaart van hem weg.
Een moment bleef hij staan kijken. Toen rende hij haar achterna tot hij niet meer kon en hijgend stil bleef staan. Hij hief zijn arm nog op.
Aan het einde van de straat keek ze altijd even in haar achteruitkijk-spiegel. Lachend. Nog heel even wachten en dan zou ze het ontdekken.
En als ze niet keek?
De Volkswagen verdween in de bocht.
Aan de voorkant van het huis waren de bomen verkleurd, binnenkort zou hij zich niet meer tussen de bladeren kunnen verschuilen. Iets verderop lag de zandbak naast het speeltuintje. Hij zag het blauwe vormpje liggen waarmee Sven en hij vanmorgen zandkastelen hadden gemaakt.
Hij wilde niet huilen. Dat had zijn vader hem verboden toen hij wegging. ‘Huilen is een teken van zwakte, kerel.’ Nadat zijn moeder uitgebreid had verteld wat voor hufter hun vader was, werd er niet meer over hem gepraat. Ze mochten niet naar hem vragen. Zijn moeder was zo streng dat als Sven en hij alleen waren, Arnoud er ook niet over begon. Zelfs niet als hij zo verdrietig was dat hij zin had om iets kapot te maken.
Zijn moeder vond hem te jong om alleen thuis te blijven, normaal was hij het niet met haar eens. Zeven was oud genoeg.
Hij liet de mobiel van zijn vader drie, vijf, acht keer overgaan. Geen gehoor. Toen kwam de sms binnen. ‘Vraag maar aan mama.’
In de zitkamer stonden alle fotoalbums op de onderste plank in de kast. Hij haalde er een uit en bladerde. Bijna elke pagina was beschadigd. Er zaten zoveel lege plekken dat de foto’s die nog over waren groter leken. Hij bladerde en zag zijn broer. Een stomme baby met een kale kop, zijn eerste schooldag, zijn verjaardag. Hij zelf als baby. Met zijn wijsvinger ging hij over de pagina’s van het album. Hij had kramp in zijn buik, toch bladerde hij door. Steeds sneller. Er waren nauwelijks foto’s meer. Zijn vader was nergens te vinden.
Hij begon met scheuren. De ene pagina na de andere. Hij rukte aan de pagina’s van het album, de witte draadjes rekten uit, de kaft liet los, hij greep de zwarte pagina’s en bleef scheuren. Hij merkte niet dat hij huilde. Snel pakte hij het volgende album, bladerde, maakte een vuist, scheurde, smeet het naast zich neer. De proppen vlogen in het rond, hij ging verder tot hij niet meer kon door de pijn in zijn buik. Hij rende naar de wc, daar bleef hij zitten tot hij de auto weer hoorde.
Het was al best lang donker.
Een moment bleef hij staan kijken. Toen rende hij haar achterna tot hij niet meer kon en hijgend stil bleef staan. Hij hief zijn arm nog op.
Aan het einde van de straat keek ze altijd even in haar achteruitkijk-spiegel. Lachend. Nog heel even wachten en dan zou ze het ontdekken.
En als ze niet keek?
De Volkswagen verdween in de bocht.
Aan de voorkant van het huis waren de bomen verkleurd, binnenkort zou hij zich niet meer tussen de bladeren kunnen verschuilen. Iets verderop lag de zandbak naast het speeltuintje. Hij zag het blauwe vormpje liggen waarmee Sven en hij vanmorgen zandkastelen hadden gemaakt.
Hij wilde niet huilen. Dat had zijn vader hem verboden toen hij wegging. ‘Huilen is een teken van zwakte, kerel.’ Nadat zijn moeder uitgebreid had verteld wat voor hufter hun vader was, werd er niet meer over hem gepraat. Ze mochten niet naar hem vragen. Zijn moeder was zo streng dat als Sven en hij alleen waren, Arnoud er ook niet over begon. Zelfs niet als hij zo verdrietig was dat hij zin had om iets kapot te maken.
Zijn moeder vond hem te jong om alleen thuis te blijven, normaal was hij het niet met haar eens. Zeven was oud genoeg.
Hij liet de mobiel van zijn vader drie, vijf, acht keer overgaan. Geen gehoor. Toen kwam de sms binnen. ‘Vraag maar aan mama.’
In de zitkamer stonden alle fotoalbums op de onderste plank in de kast. Hij haalde er een uit en bladerde. Bijna elke pagina was beschadigd. Er zaten zoveel lege plekken dat de foto’s die nog over waren groter leken. Hij bladerde en zag zijn broer. Een stomme baby met een kale kop, zijn eerste schooldag, zijn verjaardag. Hij zelf als baby. Met zijn wijsvinger ging hij over de pagina’s van het album. Hij had kramp in zijn buik, toch bladerde hij door. Steeds sneller. Er waren nauwelijks foto’s meer. Zijn vader was nergens te vinden.
Hij begon met scheuren. De ene pagina na de andere. Hij rukte aan de pagina’s van het album, de witte draadjes rekten uit, de kaft liet los, hij greep de zwarte pagina’s en bleef scheuren. Hij merkte niet dat hij huilde. Snel pakte hij het volgende album, bladerde, maakte een vuist, scheurde, smeet het naast zich neer. De proppen vlogen in het rond, hij ging verder tot hij niet meer kon door de pijn in zijn buik. Hij rende naar de wc, daar bleef hij zitten tot hij de auto weer hoorde.
Het was al best lang donker.