De jongen haalde heftig slingerend andere fietsers in, het licht sprong op oranje en hij reed door rood.
‘Wie het eerste aankomt mag kiezen waar we heengaan,’ hoorde de vrouw, die rakelings werd gepasseerd, hem nog zeggen. Een auto remde en de jongen vloog door de lucht. Zijn telefoon schoot als de worp van een geoefend pitcher in een strakke lijn de andere kant op, kaatste een keer op de stoep en bleef vlak voor de reling van de brug liggen. Eén nonchalant tikje van een schoen en het mobieltje zou de gracht in zijn geplonsd, en het verstomde Hallo? had zich rustig kunnen mengen met gedempte onderwaterklanken.
De vrouw zette haar fiets tegen een paal en keek naar de toeloop die zo snel was ontstaan dat het leek alsof voorbijgangers van te voren waren ingelicht over tijdstip en locatie. Ze hadden prima zicht. Naast zijn gekreukelde fiets lag de jongen in een houding die niet veel goeds voorspelde. Wat klopte. Hij zou nooit meer de eerste zijn. Er viel ook niets meer te kiezen.
De vrouw had alleen nog maar oog voor het mobieltje, terwijl om haar heen alle aandacht naar de jongen ging. Ze pakte hem op en hoorde nog voordat ze de telefoon bij haar oor had het hoge geschreeuw.
‘Hallo,’ zei ze voorzichtig.
Het gegil hield onmiddellijk op. Het was een verbaasde stilte, alsof degene aan de andere kant beledigd was zo zacht in haar hysterie gestoord te worden. De vrouw draaide zich om en keek tussen de benen van de omstanders naar de jongen op de grond. Ze zag alleen een pluk haar. Het blond werd steeds dieper rood.
‘Het is oké, zei de vrouw tegen het meisje, ‘hij is gevallen, maar heeft verder niets.’ Ze glimlachte.
De ambulance arriveerde. Dat is snel, dacht ze nog. Het meisje hoorde het wanhopige geluid.
‘En de sirene, die sirene dan, wat doet die ziekenauto daar, waar is hij? Waar! Wat is er gebeurd?’
‘Rustig nou maar. Het heeft geen zin om je druk te maken. Het komt allemaal goed,’ zei de vrouw en verbrak de verbinding.
Ze stelde zich het meisje voor. In paniek. Niet wetend naar welke instantie ze moest bellen. Politie? Ziekenhuis? En dan de afgrond. Dieper dan ze zich ooit kon voorstellen.
De mensenmassa bleef groeien. Het merendeel van de toeschouwers kon niets zien, toch stonden ze te kijken alsof er een film werd vertoond. Vanaf de brug had de vrouw goed zicht. Ze hoefde nergens heen. Werd nergens verwacht.
De mortulance arriveerde net na de politie. Langzaam boorde de wagen, een Mercedesbusje berekend op vier lichamen, zich een weg door de toeschouwers. De bestuurders – driedelig blauw – stapten uit. Ze keken niet naar de jongen, waar inmiddels een laken overheen lag, maar liepen naar de achterbak, haalden een brancard uit de auto en klapten die rustig uit alsof ze gingen kamperen. Het publiek werd gedwongen een stap terug te doen. De mannen trokken paarse handschoenen aan, de langste van de twee haalde een hoes uit de auto waar een lijkenzak in zat en legde die op de brancard. Degene die de leiding had, knikte collegiaal naar de ambulancebroeder, keek even peinzend naar de fiets die vervormd was tot een kunstwerk – maar dan één zonder roest – en naar de auto met de deuk in de motorkap. De bestuurder zat in shock achter in de ambulance.
Tijdens het sluiten van de zak bleef er haar tussen de rits steken, snel
verholpen door een klein rukje terug en een veeg met de handschoen over het voorhoofd. De jongen verdween in het grijs. De mannen tilden hem op de draagbaar, schoven hem in de auto, klep dicht en reden onder politiebegeleiding weg. Net iets te hard om van respect te kunnen spreken.
De vrouw stopte het mobieltje in haar tas. Het rinkelde.
‘Wie het eerste aankomt mag kiezen waar we heengaan,’ hoorde de vrouw, die rakelings werd gepasseerd, hem nog zeggen. Een auto remde en de jongen vloog door de lucht. Zijn telefoon schoot als de worp van een geoefend pitcher in een strakke lijn de andere kant op, kaatste een keer op de stoep en bleef vlak voor de reling van de brug liggen. Eén nonchalant tikje van een schoen en het mobieltje zou de gracht in zijn geplonsd, en het verstomde Hallo? had zich rustig kunnen mengen met gedempte onderwaterklanken.
De vrouw zette haar fiets tegen een paal en keek naar de toeloop die zo snel was ontstaan dat het leek alsof voorbijgangers van te voren waren ingelicht over tijdstip en locatie. Ze hadden prima zicht. Naast zijn gekreukelde fiets lag de jongen in een houding die niet veel goeds voorspelde. Wat klopte. Hij zou nooit meer de eerste zijn. Er viel ook niets meer te kiezen.
De vrouw had alleen nog maar oog voor het mobieltje, terwijl om haar heen alle aandacht naar de jongen ging. Ze pakte hem op en hoorde nog voordat ze de telefoon bij haar oor had het hoge geschreeuw.
‘Hallo,’ zei ze voorzichtig.
Het gegil hield onmiddellijk op. Het was een verbaasde stilte, alsof degene aan de andere kant beledigd was zo zacht in haar hysterie gestoord te worden. De vrouw draaide zich om en keek tussen de benen van de omstanders naar de jongen op de grond. Ze zag alleen een pluk haar. Het blond werd steeds dieper rood.
‘Het is oké, zei de vrouw tegen het meisje, ‘hij is gevallen, maar heeft verder niets.’ Ze glimlachte.
De ambulance arriveerde. Dat is snel, dacht ze nog. Het meisje hoorde het wanhopige geluid.
‘En de sirene, die sirene dan, wat doet die ziekenauto daar, waar is hij? Waar! Wat is er gebeurd?’
‘Rustig nou maar. Het heeft geen zin om je druk te maken. Het komt allemaal goed,’ zei de vrouw en verbrak de verbinding.
Ze stelde zich het meisje voor. In paniek. Niet wetend naar welke instantie ze moest bellen. Politie? Ziekenhuis? En dan de afgrond. Dieper dan ze zich ooit kon voorstellen.
De mensenmassa bleef groeien. Het merendeel van de toeschouwers kon niets zien, toch stonden ze te kijken alsof er een film werd vertoond. Vanaf de brug had de vrouw goed zicht. Ze hoefde nergens heen. Werd nergens verwacht.
De mortulance arriveerde net na de politie. Langzaam boorde de wagen, een Mercedesbusje berekend op vier lichamen, zich een weg door de toeschouwers. De bestuurders – driedelig blauw – stapten uit. Ze keken niet naar de jongen, waar inmiddels een laken overheen lag, maar liepen naar de achterbak, haalden een brancard uit de auto en klapten die rustig uit alsof ze gingen kamperen. Het publiek werd gedwongen een stap terug te doen. De mannen trokken paarse handschoenen aan, de langste van de twee haalde een hoes uit de auto waar een lijkenzak in zat en legde die op de brancard. Degene die de leiding had, knikte collegiaal naar de ambulancebroeder, keek even peinzend naar de fiets die vervormd was tot een kunstwerk – maar dan één zonder roest – en naar de auto met de deuk in de motorkap. De bestuurder zat in shock achter in de ambulance.
Tijdens het sluiten van de zak bleef er haar tussen de rits steken, snel
verholpen door een klein rukje terug en een veeg met de handschoen over het voorhoofd. De jongen verdween in het grijs. De mannen tilden hem op de draagbaar, schoven hem in de auto, klep dicht en reden onder politiebegeleiding weg. Net iets te hard om van respect te kunnen spreken.
De vrouw stopte het mobieltje in haar tas. Het rinkelde.