Ze is een vrouw, dus trekt ze om de zoveel tijd een inzichtkaart die haar de weg moet wijzen. Als ze iets meemaakt, doet ze De ronde van Nederland. Ze belt haar vrienden om te checken of het klopt wat ze voelt, of haar reactie juist was, of ze niet beter iemand anders had kunnen zijn. Als ze in de spiegel kijkt, weet ze niet wie die vrouw is die haar zo bevreemd aankijkt.
Iedere ochtend grijpt ze naar een glibberig houvast. Ze weegt zichzelf. Houdt rekening met details. Na het wegen komt de spiegel, haar AEX. En dan de terugkerende vraag: wie is degene die daar staat?
Als ze zichzelf niet ziet, heeft ze geen idee van het beeld dat ze oproept. Ze moet iedere dag herinnerd worden aan haar contouren. Toch heeft ze overwogen de ochtendspiegel uit te bannen. Ze durft niet. Enigszins toonbaar meedoen is geen voorrecht, maar een verplichting. De tijd voor de spiegel houdt ze zo kort mogelijk. Kan ze nergens op aangesproken worden.
Hoe zou je er dan uit moeten zien, vraagt de wildvreemde pikzwarte man naar aanleiding van haar rituele vraag of hij zichzelf in de spiegel herkent omdat zij dat geenszins doet. Een uitstekende vraag. Moet ze kleiner? Smaller? Mooier? In ieder geval anders, daar is ze zeker van. Hoewel ze weet dat als je ophoudt met iemand anders te willen zijn, iedereen je fantastisch vindt. Met zweetvoeten, haren op niet te tolereren plaatsen, driftbuien en rigide opvattingen en al.
In de Coffee Compagnie is het druk. Ze gaat zitten aan de lange leestafel die een kans op uitwisseling suggereert. Het boek ligt ondersteboven tussen de tijdschriften. Zodra ze de foto van de vrouw op de achterflap ziet heeft ze een hekel aan haar. Glas losjes in de hand, wijn bijna over de rand. Alles bedacht.
Een jongen komt tegenover haar zitten. Zijn vriend loopt om en pakt de stoel naast haar. Hij knikt even. Het dringt niet tot haar door, haar ogen worden voortdurend naar de foto getrokken. Ze slaat het boek open en ziet de opdracht.
Minstens drie gesprekken zijn te volgen als ze haar gehoor daarop instelt, maar niets wat houvast biedt. Ze heeft zin haar hoofd tegen de borst van haar buurman te leggen om zich te laten troosten. Hij praat over auto’s. Oldtimers.
Het lawaai van het koffiemalen ergert haar plotseling. Misschien moet ze hier niet meer komen. De warmte die ze denkt op te kunnen vangen op een lege zondagochtend, wordt elke keer doorkruist door mensen die samen zijn. Ze pakt het boek en stopt het in haar tas. Het is de eerste keer dat ze iets steelt.
Thuis bekijkt ze de schrijfster en dekt het oog af. Eenoog. Gewoon een foto op een achterflap, niets aan de hand, houdt ze zichzelf voor. Maar ze loopt terug naar de bank waar ze het boek heeft weggesmeten en bekijkt de achterkant. Dat verdomde linkeroog wekt al ’t magma dat in haar zit op. Het stuwt en borrelt. Misschien omdat het verhaal wordt opgedragen aan de man wiens naam zij al jarenlang fluistert?
Ze draait het boek in haar handen om uit te vinden waar het verkeerd gaat. Opeens weet ze het. Het is dat scheefgehouden hoofd dat haar zo ergert. En bij dat hoofd hoort één wenkbrauw die heel lichtjes wordt opgetrokken. Een nauwelijks merkbaar wat-moet-je-ik-ben-de-beste-blik. Al met al geen reden voor oorlog, denkt ze terwijl ze de balpen harder in de omslag drukt.
Als de zon schijnt, komt er een verlangen in haar los dat niets met geluk te maken heeft. Een horizon vol heimwee. Mensen met strandtassen onder hun arm, vrienden met flessen in het park, terrassen volgeschoven. De rest zo leeg dat ze de echo’s van de muren schraapt om te weten of er ooit iets is geweest.
Het leven is elders. Ze kan het niet verplaatsen, dus doet ze alsof ze het om zich heen kan trekken. In het lege winkelcentrum moet ze zich altijd beheersen als ze een roltrap ziet. De verleiding om de tegengestelde kant te nemen is groot. De treden zingen haar vanuit de verte al toe: ‘Kom dan liefje, kom dan.’ Naar beneden lopen als de waterval omhoog gaat, vindt ze het prettigst. In een opwaartse beweging kan ze alleen maar de neerwaartse zien. Waarom conformeren? Omdat ze geen richtingsgevoel heeft?
Er moet meer lijn in haar leven. Misschien gewoon de streep die ze ’s ochtends over haar oogleden trekt gebruiken als houvast. Een strakke lijn die het grijs benadrukt. Er zijn natuurlijk dingen die haar opvallen. Geen vrouw gebruikt bijvoorbeeld haar lippenstift op dezelfde manier. De een maakt er een piramide van, de ander een formidabele penis, de derde een stompe toren. Maar of dat het beeld is van het leven waar ze op wil wijzen? Dat haar uiteindelijke boodschap is: iedere lippenstift wordt anders al naar gelang degene die hem gebruikt?
Ze neemt afscheid van de man die haar zeven jaar in zijn ban hield. Bijbelse jaren. Zij, het meisje, de vrouw, die hem maar niet kan loslaten, loopt in zomerjurk het meer in. Steeds verder, verder van hem weg, tot het water aan haar kin reikt en ze begint te twijfelen over haar beslissing. Voorzichtig draait ze zich om en kijkt naar de plek waar ze hem heeft achtergelaten. Niemand te zien.
Hij is weg om terug te komen. Zoveel weet ze. Zeven jaar herhaling is niet niks. Er is een andere stilte die over de stad galmt. Die van zijn zwijgen. Kan een stilte herhaald worden?
De muzikant neemt de tijd. Hij kan niet tegen druk. Hij kan niet tegen haar adem in zijn nek, ook niet tijdens het vrijen. Er moeten toonladders tussen hen blijven, anders is het niet leuk meer. Die ruimte heeft ze hem gegeven, maar ze wil niet meer. Na zeven jaar mag hij van haar een onherstelbare keuze maken. Zij denkt voor die ander. Die twijfel. Ze zei toch net dat hij weer terug zou komen? Dat hij dat tientallen keren gedaan had, de afgelopen jaren. Dat het in de aard der verwachting lag. Ja, dat zei ze. Maar tegen wie?
Ze leest de letters in de lucht. Hij kan niet anders. En zij? Kan zij anders? Plotseling dringt het tot haar door. Zolang ze onzichtbaar is zal ze niets vinden. Geen verhaal, gehoor, antwoord.
Hoort ze die stilte?
Hij heeft niets achtergelaten, daar op de bank bij het meer. Behalve de schaduw waar hij gezeten had. Ze rolt hem voorzichtig op en stopt hem in haar zak. Ze blijft eindeloos zitten, in de zon, dat wel. Ze kan niet meer nadenken, ze weet alleen dat ze hem weer tegen zal komen. Laat in de middag staat ze op en loopt in zijn spoor, terwijl hij niets heeft gestrooid, maar ze kan de sterretjes zien. Minuscuul. Ze loopt zijn weg af, terwijl ze zich afvraagt of ze niet juist een tegengesteld pad moet nemen zodat ze hem sneller tegen kan komen. Zijn spoor houdt op, maar hij heeft het lang geleden al over haar buik getrokken als vingerwijzing dat ze hem nooit kwijt zal raken.
Ze zou de telefoon kunnen pakken. Goedemiddag mevrouw, u kent mij niet, maar ik heb al jaren een relatie met uw man. Wat niet zo erg is, want nu is het voorbij. Maar ik vond toch dat u dat even moest weten. De vrouw, een opgefokte vijftiger, te jong voor haar leeftijd, te veel wetend voor haar verstand, te mooi om goed te zijn, zou gereserveerd blijven en vragen wat haar, het kind, bezielde. Uiteindelijk zou ze zich niet goed kunnen houden, schreeuwen dat haar man dat nooit zou doen, en als hij dat zou doen dat zij daar dan van zou weten, want zoiets merk je. En zij zeker.
Ze belt niet. Jammer is het wel, het leven had wendingen kunnen nemen.
Hij is weg en ze mist hem niet. Ze heeft haar eigen rituelen. Wel zodanig dat ze hem over een paar weken, maanden kan vertellen hoe interessant het allemaal was. Waar ze zat, wat ze dacht, met wie ze haar honger stilde en op welke muziek.
De tijd strompelt verder. Zo te voelen is hij uit haar systeem gestapt, ze kan niet treuren, ze is uitgehuild. Misschien moet ze zelf muziek gaan maken. Of is dit het moment om een fles open te trekken en te toosten op het feit dat ze het gehaald heeft? Beter is het te wachten tot ze zijn eerste telefoontje heeft afgehandeld zonder te zeggen: ‘Ik kom eraan’ of ‘Kom, welkom.’
Jong blijven is nog het allerbeste idee.
De man van de vrouw die ze niet belt is ontstemd. Muzikanten willen niet geconfronteerd worden met een leven, laat staan met het echte. Hij belt, sneller dan verwacht. Hoe het met haar gaat. De vraag wordt drie keer herhaald, zodat zij bij de derde keer begint te twijfelen aan haar antwoord. Hij hoort haar twijfel. Zacht zegt hij: ‘Je klinkt verdrietig.’
Zij denkt na. Misschien is dat ook wel zo. Misschien kent hij haar beter dan zij zichzelf. Hij gaat door, lispelend in haar oor. Dat hij haar mist.
Stilte.
Een stilte die blijft.
Dan is er opeens de vrouw van de achterflap. Signeersessie in de kwaliteitsboekwinkel. Langzaam nadert ze het tafeltje. Stukje bij beetje onthullen de schouders van haar voorganger een deel van de vrouw. Het haar, het voorhoofd, pauze, de neus, wachten, het gesprek duurt deze keer lang, de mond met de berustende glimlach en ten slotte het totaalbeeld.
Ze heeft haar eigen exemplaar meegenomen. De schrijfster vraagt vriendelijk voor wie het is. Ze noemt zijn naam en blijft haar strak aankijken. De vrouw bloost, knikt. Neemt het boek aan en ziet de verminkte foto: ze staart naar een andere ik en zet even haar tanden in haar onderlip. Ze twijfelt nog een moment, draait het boek dan om, en schrijft dan onder de gedrukte opdracht: Veel plezier.
Iedere ochtend grijpt ze naar een glibberig houvast. Ze weegt zichzelf. Houdt rekening met details. Na het wegen komt de spiegel, haar AEX. En dan de terugkerende vraag: wie is degene die daar staat?
Als ze zichzelf niet ziet, heeft ze geen idee van het beeld dat ze oproept. Ze moet iedere dag herinnerd worden aan haar contouren. Toch heeft ze overwogen de ochtendspiegel uit te bannen. Ze durft niet. Enigszins toonbaar meedoen is geen voorrecht, maar een verplichting. De tijd voor de spiegel houdt ze zo kort mogelijk. Kan ze nergens op aangesproken worden.
Hoe zou je er dan uit moeten zien, vraagt de wildvreemde pikzwarte man naar aanleiding van haar rituele vraag of hij zichzelf in de spiegel herkent omdat zij dat geenszins doet. Een uitstekende vraag. Moet ze kleiner? Smaller? Mooier? In ieder geval anders, daar is ze zeker van. Hoewel ze weet dat als je ophoudt met iemand anders te willen zijn, iedereen je fantastisch vindt. Met zweetvoeten, haren op niet te tolereren plaatsen, driftbuien en rigide opvattingen en al.
In de Coffee Compagnie is het druk. Ze gaat zitten aan de lange leestafel die een kans op uitwisseling suggereert. Het boek ligt ondersteboven tussen de tijdschriften. Zodra ze de foto van de vrouw op de achterflap ziet heeft ze een hekel aan haar. Glas losjes in de hand, wijn bijna over de rand. Alles bedacht.
Een jongen komt tegenover haar zitten. Zijn vriend loopt om en pakt de stoel naast haar. Hij knikt even. Het dringt niet tot haar door, haar ogen worden voortdurend naar de foto getrokken. Ze slaat het boek open en ziet de opdracht.
Minstens drie gesprekken zijn te volgen als ze haar gehoor daarop instelt, maar niets wat houvast biedt. Ze heeft zin haar hoofd tegen de borst van haar buurman te leggen om zich te laten troosten. Hij praat over auto’s. Oldtimers.
Het lawaai van het koffiemalen ergert haar plotseling. Misschien moet ze hier niet meer komen. De warmte die ze denkt op te kunnen vangen op een lege zondagochtend, wordt elke keer doorkruist door mensen die samen zijn. Ze pakt het boek en stopt het in haar tas. Het is de eerste keer dat ze iets steelt.
Thuis bekijkt ze de schrijfster en dekt het oog af. Eenoog. Gewoon een foto op een achterflap, niets aan de hand, houdt ze zichzelf voor. Maar ze loopt terug naar de bank waar ze het boek heeft weggesmeten en bekijkt de achterkant. Dat verdomde linkeroog wekt al ’t magma dat in haar zit op. Het stuwt en borrelt. Misschien omdat het verhaal wordt opgedragen aan de man wiens naam zij al jarenlang fluistert?
Ze draait het boek in haar handen om uit te vinden waar het verkeerd gaat. Opeens weet ze het. Het is dat scheefgehouden hoofd dat haar zo ergert. En bij dat hoofd hoort één wenkbrauw die heel lichtjes wordt opgetrokken. Een nauwelijks merkbaar wat-moet-je-ik-ben-de-beste-blik. Al met al geen reden voor oorlog, denkt ze terwijl ze de balpen harder in de omslag drukt.
Als de zon schijnt, komt er een verlangen in haar los dat niets met geluk te maken heeft. Een horizon vol heimwee. Mensen met strandtassen onder hun arm, vrienden met flessen in het park, terrassen volgeschoven. De rest zo leeg dat ze de echo’s van de muren schraapt om te weten of er ooit iets is geweest.
Het leven is elders. Ze kan het niet verplaatsen, dus doet ze alsof ze het om zich heen kan trekken. In het lege winkelcentrum moet ze zich altijd beheersen als ze een roltrap ziet. De verleiding om de tegengestelde kant te nemen is groot. De treden zingen haar vanuit de verte al toe: ‘Kom dan liefje, kom dan.’ Naar beneden lopen als de waterval omhoog gaat, vindt ze het prettigst. In een opwaartse beweging kan ze alleen maar de neerwaartse zien. Waarom conformeren? Omdat ze geen richtingsgevoel heeft?
Er moet meer lijn in haar leven. Misschien gewoon de streep die ze ’s ochtends over haar oogleden trekt gebruiken als houvast. Een strakke lijn die het grijs benadrukt. Er zijn natuurlijk dingen die haar opvallen. Geen vrouw gebruikt bijvoorbeeld haar lippenstift op dezelfde manier. De een maakt er een piramide van, de ander een formidabele penis, de derde een stompe toren. Maar of dat het beeld is van het leven waar ze op wil wijzen? Dat haar uiteindelijke boodschap is: iedere lippenstift wordt anders al naar gelang degene die hem gebruikt?
Ze neemt afscheid van de man die haar zeven jaar in zijn ban hield. Bijbelse jaren. Zij, het meisje, de vrouw, die hem maar niet kan loslaten, loopt in zomerjurk het meer in. Steeds verder, verder van hem weg, tot het water aan haar kin reikt en ze begint te twijfelen over haar beslissing. Voorzichtig draait ze zich om en kijkt naar de plek waar ze hem heeft achtergelaten. Niemand te zien.
Hij is weg om terug te komen. Zoveel weet ze. Zeven jaar herhaling is niet niks. Er is een andere stilte die over de stad galmt. Die van zijn zwijgen. Kan een stilte herhaald worden?
De muzikant neemt de tijd. Hij kan niet tegen druk. Hij kan niet tegen haar adem in zijn nek, ook niet tijdens het vrijen. Er moeten toonladders tussen hen blijven, anders is het niet leuk meer. Die ruimte heeft ze hem gegeven, maar ze wil niet meer. Na zeven jaar mag hij van haar een onherstelbare keuze maken. Zij denkt voor die ander. Die twijfel. Ze zei toch net dat hij weer terug zou komen? Dat hij dat tientallen keren gedaan had, de afgelopen jaren. Dat het in de aard der verwachting lag. Ja, dat zei ze. Maar tegen wie?
Ze leest de letters in de lucht. Hij kan niet anders. En zij? Kan zij anders? Plotseling dringt het tot haar door. Zolang ze onzichtbaar is zal ze niets vinden. Geen verhaal, gehoor, antwoord.
Hoort ze die stilte?
Hij heeft niets achtergelaten, daar op de bank bij het meer. Behalve de schaduw waar hij gezeten had. Ze rolt hem voorzichtig op en stopt hem in haar zak. Ze blijft eindeloos zitten, in de zon, dat wel. Ze kan niet meer nadenken, ze weet alleen dat ze hem weer tegen zal komen. Laat in de middag staat ze op en loopt in zijn spoor, terwijl hij niets heeft gestrooid, maar ze kan de sterretjes zien. Minuscuul. Ze loopt zijn weg af, terwijl ze zich afvraagt of ze niet juist een tegengesteld pad moet nemen zodat ze hem sneller tegen kan komen. Zijn spoor houdt op, maar hij heeft het lang geleden al over haar buik getrokken als vingerwijzing dat ze hem nooit kwijt zal raken.
Ze zou de telefoon kunnen pakken. Goedemiddag mevrouw, u kent mij niet, maar ik heb al jaren een relatie met uw man. Wat niet zo erg is, want nu is het voorbij. Maar ik vond toch dat u dat even moest weten. De vrouw, een opgefokte vijftiger, te jong voor haar leeftijd, te veel wetend voor haar verstand, te mooi om goed te zijn, zou gereserveerd blijven en vragen wat haar, het kind, bezielde. Uiteindelijk zou ze zich niet goed kunnen houden, schreeuwen dat haar man dat nooit zou doen, en als hij dat zou doen dat zij daar dan van zou weten, want zoiets merk je. En zij zeker.
Ze belt niet. Jammer is het wel, het leven had wendingen kunnen nemen.
Hij is weg en ze mist hem niet. Ze heeft haar eigen rituelen. Wel zodanig dat ze hem over een paar weken, maanden kan vertellen hoe interessant het allemaal was. Waar ze zat, wat ze dacht, met wie ze haar honger stilde en op welke muziek.
De tijd strompelt verder. Zo te voelen is hij uit haar systeem gestapt, ze kan niet treuren, ze is uitgehuild. Misschien moet ze zelf muziek gaan maken. Of is dit het moment om een fles open te trekken en te toosten op het feit dat ze het gehaald heeft? Beter is het te wachten tot ze zijn eerste telefoontje heeft afgehandeld zonder te zeggen: ‘Ik kom eraan’ of ‘Kom, welkom.’
Jong blijven is nog het allerbeste idee.
De man van de vrouw die ze niet belt is ontstemd. Muzikanten willen niet geconfronteerd worden met een leven, laat staan met het echte. Hij belt, sneller dan verwacht. Hoe het met haar gaat. De vraag wordt drie keer herhaald, zodat zij bij de derde keer begint te twijfelen aan haar antwoord. Hij hoort haar twijfel. Zacht zegt hij: ‘Je klinkt verdrietig.’
Zij denkt na. Misschien is dat ook wel zo. Misschien kent hij haar beter dan zij zichzelf. Hij gaat door, lispelend in haar oor. Dat hij haar mist.
Stilte.
Een stilte die blijft.
Dan is er opeens de vrouw van de achterflap. Signeersessie in de kwaliteitsboekwinkel. Langzaam nadert ze het tafeltje. Stukje bij beetje onthullen de schouders van haar voorganger een deel van de vrouw. Het haar, het voorhoofd, pauze, de neus, wachten, het gesprek duurt deze keer lang, de mond met de berustende glimlach en ten slotte het totaalbeeld.
Ze heeft haar eigen exemplaar meegenomen. De schrijfster vraagt vriendelijk voor wie het is. Ze noemt zijn naam en blijft haar strak aankijken. De vrouw bloost, knikt. Neemt het boek aan en ziet de verminkte foto: ze staart naar een andere ik en zet even haar tanden in haar onderlip. Ze twijfelt nog een moment, draait het boek dan om, en schrijft dan onder de gedrukte opdracht: Veel plezier.