Vanuit mijn werkkamer kijk ik uit over een aantal binnentuinen die omsloten wordt door grachtenpanden. Een geheime wereld die voor enkelen haar sluiers licht. Er staat een beuk tussen de bebouwing, niet van plan zich te laten verdringen door muurtjes, pergola’s of vijvers. De klimop slingert door de tuinen heen, er zijn verscholen zitjes waar het de zon slechts af en toe lukt om doorheen te dringen.
Mijn tekentafel staat voor het raam. Hier breng ik zo’n zestig uur per week door. Ik ken het ritme van de bewoners. De geluiden die ’s ochtends aanzwellen tot een uur of negen en dan wegebben. Na drieën de kinderstemmen, gevechten over speelgoedauto’tjes, gegil onder een sproeier. De schaduw die in de namiddag over de tuinen trekt. Om zes uur de zachte bassen tijdens de borrel. Laat op de avond worden tuindeuren gesloten en valt de stilte.
Mijn overbuurman zit in zijn tuin. Zijn vrouw is twee maanden geleden bij hem weggegaan en nu gaat hij niet meer naar zijn werk. Meestal zit hij op een stoel voor zich uit te staren. Het is alsof ik het standbeeld dat hij van zichzelf gemaakt heeft nu pas zie. Het raakt me niet omdat ik er alleen maar naar hoef te kijken.
Vandaag zit hij langer buiten dan anders, het is al schemerig. Maar er klopt nog meer niet. Ik scan zijn tuin en het terras. Er is niets opvallends te zien. Toch! Op de eerste verdieping beweegt iemand. Dan pas herken ik haar. Ze heeft een kast geopend en is naar iets op zoek. Ze loopt heen en weer, checkt de nachtkastjes, loopt de badkamer in. Wat is ze vergeten wat zo belangrijk is dat ze terugkomt naar het huis dat ze zo definitief heeft verlaten? Alle buren genoten mee. Blijkbaar kan ze het niet vinden. Ze loopt naar het raam, ziet hem zitten en grijpt even met haar handen de vensterbank vast. Het tafereel wordt een schilderij. Vrouw achter raam kijkt naar man die haar niet achter zich ziet staan.
Ze lijkt een moment te aarzelen, loopt naar de deur en in plaats van te verdwijnen, doet ze het licht aan. Mijn buurman zit midden in de lichtbron, precies tussen de schaduwen die een vlakverdeling op het terras werpt. Hij merkt het niet. Hij heeft zijn handen voor zijn gezicht geslagen.
Mijn buurvrouw staat weer voor het raam. Ze kijkt. Er is niets veranderd. Toch wacht ze. Misschien zegt ze tegen zichzelf dat ze hem drie minuten geeft, dat als hij naar haar omkijkt ze zal blijven.
De buurvrouw staart. Dan zakken haar schouders een heel klein beetje.
Ze laat het licht aan.
Mijn tekentafel staat voor het raam. Hier breng ik zo’n zestig uur per week door. Ik ken het ritme van de bewoners. De geluiden die ’s ochtends aanzwellen tot een uur of negen en dan wegebben. Na drieën de kinderstemmen, gevechten over speelgoedauto’tjes, gegil onder een sproeier. De schaduw die in de namiddag over de tuinen trekt. Om zes uur de zachte bassen tijdens de borrel. Laat op de avond worden tuindeuren gesloten en valt de stilte.
Mijn overbuurman zit in zijn tuin. Zijn vrouw is twee maanden geleden bij hem weggegaan en nu gaat hij niet meer naar zijn werk. Meestal zit hij op een stoel voor zich uit te staren. Het is alsof ik het standbeeld dat hij van zichzelf gemaakt heeft nu pas zie. Het raakt me niet omdat ik er alleen maar naar hoef te kijken.
Vandaag zit hij langer buiten dan anders, het is al schemerig. Maar er klopt nog meer niet. Ik scan zijn tuin en het terras. Er is niets opvallends te zien. Toch! Op de eerste verdieping beweegt iemand. Dan pas herken ik haar. Ze heeft een kast geopend en is naar iets op zoek. Ze loopt heen en weer, checkt de nachtkastjes, loopt de badkamer in. Wat is ze vergeten wat zo belangrijk is dat ze terugkomt naar het huis dat ze zo definitief heeft verlaten? Alle buren genoten mee. Blijkbaar kan ze het niet vinden. Ze loopt naar het raam, ziet hem zitten en grijpt even met haar handen de vensterbank vast. Het tafereel wordt een schilderij. Vrouw achter raam kijkt naar man die haar niet achter zich ziet staan.
Ze lijkt een moment te aarzelen, loopt naar de deur en in plaats van te verdwijnen, doet ze het licht aan. Mijn buurman zit midden in de lichtbron, precies tussen de schaduwen die een vlakverdeling op het terras werpt. Hij merkt het niet. Hij heeft zijn handen voor zijn gezicht geslagen.
Mijn buurvrouw staat weer voor het raam. Ze kijkt. Er is niets veranderd. Toch wacht ze. Misschien zegt ze tegen zichzelf dat ze hem drie minuten geeft, dat als hij naar haar omkijkt ze zal blijven.
De buurvrouw staart. Dan zakken haar schouders een heel klein beetje.
Ze laat het licht aan.