In een rolstoel, polsbanden strak. Met blote kont in een scheurhemd in een kamer gereden worden die geen uitsteeksels heeft, alleen een plastic matras en een lampje hoog boven de ingang. Mijn ballen plakken aan de zitting. Er hangt een geur die zo smerig is, dat er onmiddellijk vijf flessen chloor over de vloer gekieperd moeten worden. Het zou een prikkelarme omgeving moeten zijn, maar als de deur dicht gaat zijn ze niet van de lucht. Ik schreeuw en bonk terwijl ik weet dat het me extra dagen gaat kosten. Niet tegen te houden. Ik was al in de war geloof ik en nou dit.
Soms heb ik last van te veel geluk. Dan zijn er trillingen in mijn borst, maar juist dan kan alles opeens zo de andere kant op kukelen.
De dagen verdwijnen, daglicht is er niet. Hoe lang het gaat duren vertellen ze niet als ze eten brengen en ik mijn vraag blijf herhalen. De engel met de lege ogen legt het me nog één keer uit. ‘Het doel van isoleren is de veiligheid van de patiënt waarborgen. Mensen begrenzen is belangrijk voor patiënten zoals jij die de dagstructuur niet respecteren. Het lijkt overdreven, maar wij kennen het mechanisme. Als jij niet meteen begrensd wordt, sla je door.’ Hij maakt zijn ogen een fractie groter en kijkt naar een boeiende plek tussen mijn wenkbrauwen.
De engel stelt geen vragen. Hij houdt zich aan de regels. Als hij dat niet doet, hoe kan hij dan van ‘zijn’ patiënten verwachten dat zij het wel doen? Hij gelooft hierin. Zo jong en zoveel macht. Er is discipline op zijn afdeling. In de vorm van sedatie.
Dat licht moet uit. Mijn hemd blijft haken, de vraag is waaraan. Als die deur niet opengaat wurg ik mezelf. Waarom niet? Handen om mijn nek en doorknijpen. Naar het licht blijven kijken, doorknijpen. En dan door. Doorknijpen.
De tijd kwijt. Bijgehouden met mijn polsslag, 72 slagen per minuut. Er moeten nu 300 minuten voorbij zijn, 21600 slagen. Even afgeleid door de deur die niet opengaat. Bijna in slaap terwijl ik van plan was mezelf te vermoorden. Sick.
De caleidoscopische blik van de engel. Hij gaat niet kapot als hij de deur achter mij sluit. Hij stelt zich niet voor hoe het is om in het wit te zitten met een lamp die dag en nacht brandt, hoe het is om tot waanzin gedreven te worden door een vrouw, of dochter. Of allebei. Hij gaat naar de andere patiënten die hij heeft verlost van een schreeuwende man. Hij is tevreden. Hij glimlacht zijn geruststelling de afdeling over. Hier en daar een knikje en een hand op een schouder, die elk moment kan veranderen in een klauw.
Stemmen, maar niemand te zien. De engel blijft aan de andere kant.
Soms heb ik last van te veel geluk. Dan zijn er trillingen in mijn borst, maar juist dan kan alles opeens zo de andere kant op kukelen.
De dagen verdwijnen, daglicht is er niet. Hoe lang het gaat duren vertellen ze niet als ze eten brengen en ik mijn vraag blijf herhalen. De engel met de lege ogen legt het me nog één keer uit. ‘Het doel van isoleren is de veiligheid van de patiënt waarborgen. Mensen begrenzen is belangrijk voor patiënten zoals jij die de dagstructuur niet respecteren. Het lijkt overdreven, maar wij kennen het mechanisme. Als jij niet meteen begrensd wordt, sla je door.’ Hij maakt zijn ogen een fractie groter en kijkt naar een boeiende plek tussen mijn wenkbrauwen.
De engel stelt geen vragen. Hij houdt zich aan de regels. Als hij dat niet doet, hoe kan hij dan van ‘zijn’ patiënten verwachten dat zij het wel doen? Hij gelooft hierin. Zo jong en zoveel macht. Er is discipline op zijn afdeling. In de vorm van sedatie.
Dat licht moet uit. Mijn hemd blijft haken, de vraag is waaraan. Als die deur niet opengaat wurg ik mezelf. Waarom niet? Handen om mijn nek en doorknijpen. Naar het licht blijven kijken, doorknijpen. En dan door. Doorknijpen.
De tijd kwijt. Bijgehouden met mijn polsslag, 72 slagen per minuut. Er moeten nu 300 minuten voorbij zijn, 21600 slagen. Even afgeleid door de deur die niet opengaat. Bijna in slaap terwijl ik van plan was mezelf te vermoorden. Sick.
De caleidoscopische blik van de engel. Hij gaat niet kapot als hij de deur achter mij sluit. Hij stelt zich niet voor hoe het is om in het wit te zitten met een lamp die dag en nacht brandt, hoe het is om tot waanzin gedreven te worden door een vrouw, of dochter. Of allebei. Hij gaat naar de andere patiënten die hij heeft verlost van een schreeuwende man. Hij is tevreden. Hij glimlacht zijn geruststelling de afdeling over. Hier en daar een knikje en een hand op een schouder, die elk moment kan veranderen in een klauw.
Stemmen, maar niemand te zien. De engel blijft aan de andere kant.