Hij toste wat af. Toen ik hem net leerde kennen vond ik dat hartveroverend, het was zelfs de reden waarom ik voor hem viel. Inmiddels was het mijn grootste bron van ergernis.
‘Neem eens een beslissing zonder dat ding,’ beet ik hem geregeld toe. En hop, daar flikkerde de euro al de lucht in. ‘Kop,’ zei hij dan triomfantelijk. Wat nee betekende. Het moest per se dezelfde euro zijn, die bewaarde hij in een piepklein zakje waar ooit een edelsteen van mij ingezeten had. De touwtjes knoopte hij aan de lus van zijn broek. De tijd die het kostte de munt uit dat zakje te prutsen er weer in te krijgen en de draadjes weer aan die verdomde lus – ook altijd dezelfde – vond ik geloof ik nog erger dan dat hele getos.
‘Moet ik bij je blijven?’ vroeg ik en wachtte de klap op zijn hand niet af. Ik liep naar buiten, smeet de deur achter me dicht en ging op de bank voor het huis zitten. Ik had gevraagd of hij mee ging wandelen. Die hele wandeling kon me nu gestolen worden.
We zaten in Schotland omdat het er zo heerlijk eenzaam is. Het huis stond op een heuvel, eigenlijk meer een klif. Tweehonderd meter verderop begon de afgrond, daaronder spatte de zee zich stuk. Het was allemaal perfect. Zo had ik het me voorgesteld. Met z’n tweeën in een huisje. Stilte, samen wandelen, stapels boeken mee, eindeloze gesprekken, open haard, veel drank, vaak vrijen. Ik geloof dat we nog niet eens de helft voor elkaar kregen. Voor straf was het ook nog mooi weer.
Mijn boek lag binnen, ik wilde het niet halen omdat hij dat als een toenadering kon opvatten. Bovendien wist ik niet meer waar het lag, dus zou ik om hem heen moeten gaan zoeken, dat leek me verre van wenselijk. Binnen ging de radio aan. Het gekraak klonk harder dan de muziek. Hij veranderde om de paar minuten van frequentie, maar het hielp niet, er was geen geruisloze ontvangst. Waarom vond ik hem ook al weer leuk? Hij had humor. Met slijtplekken. Hij was geïnteresseerd in mensen. Was dat zo? Hij was gevoelig. Nee, iemand die gevoelig is, tost zich niet door het leven. Waarom bleef ik bij hem? Omdat we op vakantie waren.
Ik voelde of er nog geld in mijn zak zat. Een briefje, mooi. Het was een half uur lopen, maar het moest. Shortbread stond bovenaan het lijstje, gevolgd door chocola, Pringles op drie.
Langs het pad door de heuvels staarden Schotse Hooglanders me glazig aan. Het laatste stuk van de wandeling vond ik het mooist. Vooral omdat beneden in het dal het winkeltje al te zien was, rustig wachtend op mijn komst, de schappen van onder tot boven gevuld. ‘Hello dear, how are you?’
Kon niet beroerder, dank u. Ik knikte vriendelijk naar de vrouw en liep naar de rekken. Inmiddels wist ik alles blind te vinden en werkte ik mijn wensen onrustig af. De winkelmand puilde uit. Aan haar glimlach kon ik zien dat ze dit normaal in een week omzette. De tent sluiten en het café in, zou ik zeggen. Op het moment dat ze de laatste spullen in de tas stopte, kwam Diederik binnen.
‘Hello dear, how are you?’
Goede vraag voor een tosmoment dus wacht de uitslag even rustig af, dacht ik.
‘Very well, thank you,’ antwoordde hij opgewekt. Ik keek hem spottend aan. Als antwoord duwde hij zijn heup naar voren en liet het zakje met zijn tosmunt als een propeller ronddraaien. De vrouw keek verbaasd, maar hij knikte haar vaderlijk toe alsof zij het allemaal ooit wel een keer zou begrijpen en nam de tas aan.
Zwijgend liepen we terug. Ik wilde me volproppen, maar dat was onmogelijk waar hij bij was. Dat wist hij. Was hij me daarom achterna gekomen? Ik kreeg het niet voor elkaar toenadering te zoeken. Mijn gedachten kromden zich om het voorval: hoe onredelijk hij was, hoe onuitstaanbaar... Geen gedachten waarmee je een goed gesprek begon. Plotseling stond hij stil en zette de tas op de grond. En jawel, het gefriemel begon. Hij gooide de munt omhoog, ving het op, sloeg het met een overdreven harde klap op de rug van zijn hand, keek ernaar, knikte, propte het terug in het zakje, pakte de tas en liep verder.
Ik moest mijn ergernissen inzichtelijk ordenen. Op één: blijven zwijgen terwijl er iets moet worden gezegd. Twee, nee, toch op één: het tossen. Twee: zwijgen. Drie:
‘Wil je dat allemaal opeten?’
‘Ik was niet van plan om erin te gaan liggen rollen.’
‘Best veel.’
‘Best veel, ja.’
We zwegen onze weg voort. Toen we bij het huis aankwamen, streek hij even over mijn arm, ik beet op mijn lip.
Ik borg alles wat ik nodig had in de keukenkasten op. Vannacht. Misschien zo direct al, als hij bij de haard in slaap zou vallen. Eigenlijk zou er een schot gelost moeten worden als teken dat het tijd werd op te breken. Ik had nog niets gehoord. En hij had geen knal nodig, hij had zijn euro.
Waarom moet er op vakantie altijd van alles tot je doordringen? We hadden een punt in onze relatie bereikt waarop we geen moeite meer deden elkaar te begrijpen. We konden inpakken, huis afsluiten, het was genoeg geweest.
Diederik kwam de keuken in. Ik bleef met mijn rug naar hem toestaan. Hij pakte me vast, legde zijn hoofd op mijn schouder en fluisterde: ‘Zo, kikkertje, gaan we weer een beetje van elkaar houden?’
Ik bewoog me niet.
‘Vat het niet zo zwaar op. Het gaat vanzelf over.’
Ik wist niet precies wat hij in gedachten had.
‘We maken een goed vuur, ik doe mijn schotse rok aan, als je er echt op staat flashik voor je, dan neem ik je op z’n Schots en alles is goed.’ Hij boog zich voorover om me aan te kunnen kijken en zei: ‘Oké, de vakantie dan. Of de avond... Een uurtje? Paar minuutjes?’
Ik moest lachen. Hij draaide me om en ik legde mijn voorhoofd tegen het zijne.
‘Ik zal vanavond niet meer tossen.’
‘Grote klootzak,’ fluisterde ik.
‘Jij houdt van klootzakken, dat weet jij ook wel,’ zei hij, zette even zijn tanden in mijn nek en liep naar de zitkamer. Ik hoorde het gepiep van de haarddeuren.
De rest van de avond verliep zoals beloofd. Hij liet zijn euro in het zakje, ik de voorraad in de kasten. Hij ging met zijn handen over mijn lichaam, op een manier die niemand kon evenaren. Alles was goed.
We werden wakker door het gekletter tegen de ramen. Ik haalde zijn hand van mijn borst en ging voor het raam staan. Ik had gelukkig een goed boek en was nog niet op de helft. Diederik hield niet echt van lezen. Twee uur was het maximum, dan moest er wat ondernomen worden. Toen de geur van gebakken eieren met spek door het huis trok, brulde hij van boven dat hij zin had. Omdat ik niet zeker was of hij zin had in eieren of in mij, en ik zeker geen zin had in hem, zo ongewassen en nog kleverig van de vorige avond, hield ik mijn mond. Hij bonkte de trap af.
‘Ik verveel me,’ zei hij.
‘Goedemorgen,’ antwoordde ik.
Hij pakte me vast en begon op mijn oor te kauwen. Ik bewoog mijn hoofd, net genoeg om hem op te laten houden.
‘Oké, ontbijten.’ Hij leek tevreden en ik vroeg me af waarom.
‘Dat wordt niets vandaag,’ zei hij, terwijl hij met geknepen ogen door de ramen keek. ‘Helemaal niets. Wat moeten we doen?’
Terwijl hij het zei, greep hij al naar zijn riem. Hij zag mijn blik en veranderde van gedachten. ‘We zien wel,’ zei hij. Het regende de hele ochtend. Ik had een stoel voor het raam gezet en las. Diederik draaide aan de knoppen van de radio, liep van boven naar beneden, las even maar sprong dan op om koffie te zetten, water te pakken of om mij in mijn nek te bijten. ’s Middags hield hij het niet meer en wilde hij naar buiten. Hij deed zijn gele regenpak aan – ik dacht: het is maar goed dat ik je al ken – en hij moest en zou zijn zuidwester op die hij speciaal voor dit land had gekocht. Ik kreeg een omhelzing van een plastic banaan. ‘Ik ga de regengoden verjagen,’ zei hij met verdraaide stem.
‘Da’s goed werk,’ antwoordde ik en dacht aan mijn boek. Hij vond het niet nodig de kaart mee te nemen, hij had immers een feilloos richtingsgevoel, zoals iedere man.
‘Natuurlijk schat, en je hebt toch je tosmuntje?’Hij vond mij niet grappig.
‘Zwaai je me uit?’
‘Als je dat per se wilt.’
‘Wel vanachter het keukenraam, dan kun je precies zien hoe ik ga lopen. Dat is leuk. Draai ik me af en toe om.’Ik ging voor het keukenraam staan en wachtte tot hij zich één keer had omgedraaid, daarna zonk ik weg in mijn boek. Tegen vijven opende ik rustig de Pringles en schonk een glas whisky in. De koker was bijna leeg toen ik hem binnen hoorde komen. Hij schreeuwde dit keer niet: Hoera kikker, ik ben er weer! Stil kwam hij de kamer in.
‘Hoe was het?’ vroeg ik.
‘Goed.’
‘Alleen maar goed?’
Hij haalde zijn schouders op en liep naar de keuken. Kwam terug met een glas. Toen hij ging zitten zag ik het. Het zakje hing niet aan zijn broek.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Niets.’
Hij nam een slok whisky waarin hij zich verslikte. Wat kon er gebeurd zijn? Vragen had geen zin. Ik zou moeten wachten. Hij zou toch niet echt? Ik wilde de woorden uit zijn strot trekken. Toen hij bleef zwijgen, voelde ik de agressie opkomen. Hij ontnam me de kans hem, en mij, gerust te stellen. Het werd een ongemakkelijke avond.
We brachten de laatste dag door, waarbij Schotland zich weer van zijn mooiste kant liet zien. Diederik was gaan wandelen en had niet gevraagd of ik meeging. Ik zat op de keukenvloer en rukte het ene na de andere pak open. De lege verpakkingen liet ik verspreid over de vloer liggen.
Hij kwam terug toen ik al in bed lag. Ik lag op mijn rug en ergerde me aan de tranen die mijn oren inliepen. Diederik sloeg voorzichtig het dekbed terug en ging op zijn zij naast me liggen. Het bleef een hele tijd stil, en in die stilte raakte hij me niet aan.
‘Het was kop, Kikkertje,’ fluisterde hij, ‘kop.’
‘Neem eens een beslissing zonder dat ding,’ beet ik hem geregeld toe. En hop, daar flikkerde de euro al de lucht in. ‘Kop,’ zei hij dan triomfantelijk. Wat nee betekende. Het moest per se dezelfde euro zijn, die bewaarde hij in een piepklein zakje waar ooit een edelsteen van mij ingezeten had. De touwtjes knoopte hij aan de lus van zijn broek. De tijd die het kostte de munt uit dat zakje te prutsen er weer in te krijgen en de draadjes weer aan die verdomde lus – ook altijd dezelfde – vond ik geloof ik nog erger dan dat hele getos.
‘Moet ik bij je blijven?’ vroeg ik en wachtte de klap op zijn hand niet af. Ik liep naar buiten, smeet de deur achter me dicht en ging op de bank voor het huis zitten. Ik had gevraagd of hij mee ging wandelen. Die hele wandeling kon me nu gestolen worden.
We zaten in Schotland omdat het er zo heerlijk eenzaam is. Het huis stond op een heuvel, eigenlijk meer een klif. Tweehonderd meter verderop begon de afgrond, daaronder spatte de zee zich stuk. Het was allemaal perfect. Zo had ik het me voorgesteld. Met z’n tweeën in een huisje. Stilte, samen wandelen, stapels boeken mee, eindeloze gesprekken, open haard, veel drank, vaak vrijen. Ik geloof dat we nog niet eens de helft voor elkaar kregen. Voor straf was het ook nog mooi weer.
Mijn boek lag binnen, ik wilde het niet halen omdat hij dat als een toenadering kon opvatten. Bovendien wist ik niet meer waar het lag, dus zou ik om hem heen moeten gaan zoeken, dat leek me verre van wenselijk. Binnen ging de radio aan. Het gekraak klonk harder dan de muziek. Hij veranderde om de paar minuten van frequentie, maar het hielp niet, er was geen geruisloze ontvangst. Waarom vond ik hem ook al weer leuk? Hij had humor. Met slijtplekken. Hij was geïnteresseerd in mensen. Was dat zo? Hij was gevoelig. Nee, iemand die gevoelig is, tost zich niet door het leven. Waarom bleef ik bij hem? Omdat we op vakantie waren.
Ik voelde of er nog geld in mijn zak zat. Een briefje, mooi. Het was een half uur lopen, maar het moest. Shortbread stond bovenaan het lijstje, gevolgd door chocola, Pringles op drie.
Langs het pad door de heuvels staarden Schotse Hooglanders me glazig aan. Het laatste stuk van de wandeling vond ik het mooist. Vooral omdat beneden in het dal het winkeltje al te zien was, rustig wachtend op mijn komst, de schappen van onder tot boven gevuld. ‘Hello dear, how are you?’
Kon niet beroerder, dank u. Ik knikte vriendelijk naar de vrouw en liep naar de rekken. Inmiddels wist ik alles blind te vinden en werkte ik mijn wensen onrustig af. De winkelmand puilde uit. Aan haar glimlach kon ik zien dat ze dit normaal in een week omzette. De tent sluiten en het café in, zou ik zeggen. Op het moment dat ze de laatste spullen in de tas stopte, kwam Diederik binnen.
‘Hello dear, how are you?’
Goede vraag voor een tosmoment dus wacht de uitslag even rustig af, dacht ik.
‘Very well, thank you,’ antwoordde hij opgewekt. Ik keek hem spottend aan. Als antwoord duwde hij zijn heup naar voren en liet het zakje met zijn tosmunt als een propeller ronddraaien. De vrouw keek verbaasd, maar hij knikte haar vaderlijk toe alsof zij het allemaal ooit wel een keer zou begrijpen en nam de tas aan.
Zwijgend liepen we terug. Ik wilde me volproppen, maar dat was onmogelijk waar hij bij was. Dat wist hij. Was hij me daarom achterna gekomen? Ik kreeg het niet voor elkaar toenadering te zoeken. Mijn gedachten kromden zich om het voorval: hoe onredelijk hij was, hoe onuitstaanbaar... Geen gedachten waarmee je een goed gesprek begon. Plotseling stond hij stil en zette de tas op de grond. En jawel, het gefriemel begon. Hij gooide de munt omhoog, ving het op, sloeg het met een overdreven harde klap op de rug van zijn hand, keek ernaar, knikte, propte het terug in het zakje, pakte de tas en liep verder.
Ik moest mijn ergernissen inzichtelijk ordenen. Op één: blijven zwijgen terwijl er iets moet worden gezegd. Twee, nee, toch op één: het tossen. Twee: zwijgen. Drie:
‘Wil je dat allemaal opeten?’
‘Ik was niet van plan om erin te gaan liggen rollen.’
‘Best veel.’
‘Best veel, ja.’
We zwegen onze weg voort. Toen we bij het huis aankwamen, streek hij even over mijn arm, ik beet op mijn lip.
Ik borg alles wat ik nodig had in de keukenkasten op. Vannacht. Misschien zo direct al, als hij bij de haard in slaap zou vallen. Eigenlijk zou er een schot gelost moeten worden als teken dat het tijd werd op te breken. Ik had nog niets gehoord. En hij had geen knal nodig, hij had zijn euro.
Waarom moet er op vakantie altijd van alles tot je doordringen? We hadden een punt in onze relatie bereikt waarop we geen moeite meer deden elkaar te begrijpen. We konden inpakken, huis afsluiten, het was genoeg geweest.
Diederik kwam de keuken in. Ik bleef met mijn rug naar hem toestaan. Hij pakte me vast, legde zijn hoofd op mijn schouder en fluisterde: ‘Zo, kikkertje, gaan we weer een beetje van elkaar houden?’
Ik bewoog me niet.
‘Vat het niet zo zwaar op. Het gaat vanzelf over.’
Ik wist niet precies wat hij in gedachten had.
‘We maken een goed vuur, ik doe mijn schotse rok aan, als je er echt op staat flashik voor je, dan neem ik je op z’n Schots en alles is goed.’ Hij boog zich voorover om me aan te kunnen kijken en zei: ‘Oké, de vakantie dan. Of de avond... Een uurtje? Paar minuutjes?’
Ik moest lachen. Hij draaide me om en ik legde mijn voorhoofd tegen het zijne.
‘Ik zal vanavond niet meer tossen.’
‘Grote klootzak,’ fluisterde ik.
‘Jij houdt van klootzakken, dat weet jij ook wel,’ zei hij, zette even zijn tanden in mijn nek en liep naar de zitkamer. Ik hoorde het gepiep van de haarddeuren.
De rest van de avond verliep zoals beloofd. Hij liet zijn euro in het zakje, ik de voorraad in de kasten. Hij ging met zijn handen over mijn lichaam, op een manier die niemand kon evenaren. Alles was goed.
We werden wakker door het gekletter tegen de ramen. Ik haalde zijn hand van mijn borst en ging voor het raam staan. Ik had gelukkig een goed boek en was nog niet op de helft. Diederik hield niet echt van lezen. Twee uur was het maximum, dan moest er wat ondernomen worden. Toen de geur van gebakken eieren met spek door het huis trok, brulde hij van boven dat hij zin had. Omdat ik niet zeker was of hij zin had in eieren of in mij, en ik zeker geen zin had in hem, zo ongewassen en nog kleverig van de vorige avond, hield ik mijn mond. Hij bonkte de trap af.
‘Ik verveel me,’ zei hij.
‘Goedemorgen,’ antwoordde ik.
Hij pakte me vast en begon op mijn oor te kauwen. Ik bewoog mijn hoofd, net genoeg om hem op te laten houden.
‘Oké, ontbijten.’ Hij leek tevreden en ik vroeg me af waarom.
‘Dat wordt niets vandaag,’ zei hij, terwijl hij met geknepen ogen door de ramen keek. ‘Helemaal niets. Wat moeten we doen?’
Terwijl hij het zei, greep hij al naar zijn riem. Hij zag mijn blik en veranderde van gedachten. ‘We zien wel,’ zei hij. Het regende de hele ochtend. Ik had een stoel voor het raam gezet en las. Diederik draaide aan de knoppen van de radio, liep van boven naar beneden, las even maar sprong dan op om koffie te zetten, water te pakken of om mij in mijn nek te bijten. ’s Middags hield hij het niet meer en wilde hij naar buiten. Hij deed zijn gele regenpak aan – ik dacht: het is maar goed dat ik je al ken – en hij moest en zou zijn zuidwester op die hij speciaal voor dit land had gekocht. Ik kreeg een omhelzing van een plastic banaan. ‘Ik ga de regengoden verjagen,’ zei hij met verdraaide stem.
‘Da’s goed werk,’ antwoordde ik en dacht aan mijn boek. Hij vond het niet nodig de kaart mee te nemen, hij had immers een feilloos richtingsgevoel, zoals iedere man.
‘Natuurlijk schat, en je hebt toch je tosmuntje?’Hij vond mij niet grappig.
‘Zwaai je me uit?’
‘Als je dat per se wilt.’
‘Wel vanachter het keukenraam, dan kun je precies zien hoe ik ga lopen. Dat is leuk. Draai ik me af en toe om.’Ik ging voor het keukenraam staan en wachtte tot hij zich één keer had omgedraaid, daarna zonk ik weg in mijn boek. Tegen vijven opende ik rustig de Pringles en schonk een glas whisky in. De koker was bijna leeg toen ik hem binnen hoorde komen. Hij schreeuwde dit keer niet: Hoera kikker, ik ben er weer! Stil kwam hij de kamer in.
‘Hoe was het?’ vroeg ik.
‘Goed.’
‘Alleen maar goed?’
Hij haalde zijn schouders op en liep naar de keuken. Kwam terug met een glas. Toen hij ging zitten zag ik het. Het zakje hing niet aan zijn broek.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Niets.’
Hij nam een slok whisky waarin hij zich verslikte. Wat kon er gebeurd zijn? Vragen had geen zin. Ik zou moeten wachten. Hij zou toch niet echt? Ik wilde de woorden uit zijn strot trekken. Toen hij bleef zwijgen, voelde ik de agressie opkomen. Hij ontnam me de kans hem, en mij, gerust te stellen. Het werd een ongemakkelijke avond.
We brachten de laatste dag door, waarbij Schotland zich weer van zijn mooiste kant liet zien. Diederik was gaan wandelen en had niet gevraagd of ik meeging. Ik zat op de keukenvloer en rukte het ene na de andere pak open. De lege verpakkingen liet ik verspreid over de vloer liggen.
Hij kwam terug toen ik al in bed lag. Ik lag op mijn rug en ergerde me aan de tranen die mijn oren inliepen. Diederik sloeg voorzichtig het dekbed terug en ging op zijn zij naast me liggen. Het bleef een hele tijd stil, en in die stilte raakte hij me niet aan.
‘Het was kop, Kikkertje,’ fluisterde hij, ‘kop.’