De klop op de deur is hard. Alsof iedereen die hier zit doof is. Ik heb al zo vaak gezegd dat er niets mis is met mijn gehoor, maar het dringt niet tot ze door. Nu handel ik naar hun verwachtingspatroon.
Het kloppen wordt luider en gaat sneller. Vooruit dan maar.
‘Mevrouw van Santen, we moeten maar weer eens een afspraak maken met de KNO-arts.’
‘Totaal overbodig.’
‘U hoort steeds slechter.’
‘U luistert niet goed.’
‘U bedoelt?’
‘Dat ik niet doof ben.’
De jonge meid trekt een gezicht alsof ze nu ook een afspraak met het Alzheimercentrum gaat maken. Ze geeft me bloedverdunners. Ik ben zelf goed in staat die iedere ochtend te nemen. Mag niet. ‘U zou het zo maar kunnen vergeten, mevrouw Van Santen.’ Ach, het is contact, al blijft ze precies drie minuten. Ze heeft een schema, net als al die anderen.
Het lijkt alsof het gat tussen ons elke dag verder wordt opengetrokken. Zij die het weten, wij die de regels opgelegd krijgen. En naleven.
Ik zit bekneld tussen de spullen die ik allemaal wilde houden. Ik heb het bij mijn oma’s ook gezien. Me geërgerd aan de donkere kamers met opgestapelde herinneringen. Begrip loopt vaak met trage weerzin een paar passen achter je aan totdat je zelf stilstaat.
De kinderen komen drie keer per jaar, ik zeg er niets van. In dit huis ken ik niemand bij naam, het is de moeite niet. Mijn pil van Drion bestaat uit vier stappen. Vier stappen naar het raam en dan even doorbijten.
Mijn verleden is mijn heden geworden, plotseling zit ik er middenin. Misschien liet ik daarom die foto’s maken, om me in deze kamer te trekken. Ik besta nu toch ook? De fotograaf keek meewarig toen ik binnenkwam. Ik heb iets gemompeld over een reünie, toen werd ik door hem onder de lampen gezet.
Hij keek naar me door zijn lens. Ik dacht niet aan het spinnenweb dat over mijn gezicht ligt en ook niet aan mijn verschrompelde nek. Ik zat onder die warmte en keek terug. Naar mijn vroegere vriendin Heleen, die zich achter de lens verborg.
De fotosessie heeft alles verpest, nu wil ik haar opeens spreken. Vertellen over de heimwee die langs mijn nek omhoog kruipt, over het verlangen. Spijt. Terug naar de jaren in haar atelier, toen ze een model nodig had en mij mooi genoeg vond. Waarschijnlijk was het voor haar gewoon handig. Maar ik voelde me licht in die ruimte. Eindeloos heb ik op dat gigantische matras vol kussens gelegen, uren deed ze erover voordat ze vond dat mijn been goed opgetrokken lag.
Ze was weg voordat ze ging. Vriendschap vervaagt, beetje bij beetje. Onomkeerbaar, maar zonder littekens. Op een dag is het weg en vind je daar niets meer van. Geen stuiptrekkingen. Beetje bij beetje sterven is lastiger.
Het atelier kon niet zonder haar. Het had haar ingenomen lach nodig en het wegschoppen van een kussen als ze het beeld dat ze in haar hoofd had niet kon vastleggen, en de danspassen die ze maakte als de foto eindelijk gelukt was. Ik wist dat ik me niet moest mengen in haar ergernis, en ook zeker niet in haar vreugde. Zij was de fotograaf. Ik moest wachten tot zij naar het bed kwam.
Moet een leven een conclusie hebben?
Ik zou haar kunnen bellen, vragen of zij dat ook heeft, het gevoel langzaam weggeduwd te worden. Het afbrokkelen van eigenwaarde door de uitdrukking van een kassamedewerkster als ik niet snel genoeg een portemonnee te voorschijn kan halen. Het wegkijken van de maatschappelijk werker als een gedachte de weg kwijtraakt, een onderwerp dat niet meteen wordt begrepen, een beslissing die niet onmiddellijk genomen kan worden.
Ik wacht nog even. Er is gêne. Alsof ik ergens niet goed heb opgelet, alsof het helder zijn in een diffuus lichaam mijn eigen domme fout is.
Het atelier en Heleen. Het huis en Arne. Arne heeft er nooit iets van gezegd, van mijn uren bij haar. Het doet er niet meer toe, behalve dat ik daar op dat bed had moeten blijven liggen.
Het kostte me heel wat rondjes door de kamer, maar ik heb gebeld. Ik was zo blij haar stem te horen, en te weten dat het goed met haar gaat. Ze raakte niet uitgepraat over vroeger. Na twintig minuten bleek dat ze dacht dat ik iemand anders was.
Het is de herhaling van de dingen. Die eindeloze stoel, alsof je in een wachtkamer zit. Eenzaamheid hoort nou eenmaal bij het ouder worden, zegt mijn dochter. Het is zo’n massaovertuiging dat niemand meer opkijkt van de absurditeit ervan.
Mijn huisarts wil niet meewerken. Het zou niet ondragelijk zijn. Als je toevallig een beetje krachtig in elkaar zit, krijg je meer te verduren. Ik ben opgehouden het uit te leggen.
Geen briefje, maar ik kan er kort over zijn. Elke slag van de klok is er een in mijn gezicht.
We hadden afgesproken dit samen te doen.
Het kloppen wordt luider en gaat sneller. Vooruit dan maar.
‘Mevrouw van Santen, we moeten maar weer eens een afspraak maken met de KNO-arts.’
‘Totaal overbodig.’
‘U hoort steeds slechter.’
‘U luistert niet goed.’
‘U bedoelt?’
‘Dat ik niet doof ben.’
De jonge meid trekt een gezicht alsof ze nu ook een afspraak met het Alzheimercentrum gaat maken. Ze geeft me bloedverdunners. Ik ben zelf goed in staat die iedere ochtend te nemen. Mag niet. ‘U zou het zo maar kunnen vergeten, mevrouw Van Santen.’ Ach, het is contact, al blijft ze precies drie minuten. Ze heeft een schema, net als al die anderen.
Het lijkt alsof het gat tussen ons elke dag verder wordt opengetrokken. Zij die het weten, wij die de regels opgelegd krijgen. En naleven.
Ik zit bekneld tussen de spullen die ik allemaal wilde houden. Ik heb het bij mijn oma’s ook gezien. Me geërgerd aan de donkere kamers met opgestapelde herinneringen. Begrip loopt vaak met trage weerzin een paar passen achter je aan totdat je zelf stilstaat.
De kinderen komen drie keer per jaar, ik zeg er niets van. In dit huis ken ik niemand bij naam, het is de moeite niet. Mijn pil van Drion bestaat uit vier stappen. Vier stappen naar het raam en dan even doorbijten.
Mijn verleden is mijn heden geworden, plotseling zit ik er middenin. Misschien liet ik daarom die foto’s maken, om me in deze kamer te trekken. Ik besta nu toch ook? De fotograaf keek meewarig toen ik binnenkwam. Ik heb iets gemompeld over een reünie, toen werd ik door hem onder de lampen gezet.
Hij keek naar me door zijn lens. Ik dacht niet aan het spinnenweb dat over mijn gezicht ligt en ook niet aan mijn verschrompelde nek. Ik zat onder die warmte en keek terug. Naar mijn vroegere vriendin Heleen, die zich achter de lens verborg.
De fotosessie heeft alles verpest, nu wil ik haar opeens spreken. Vertellen over de heimwee die langs mijn nek omhoog kruipt, over het verlangen. Spijt. Terug naar de jaren in haar atelier, toen ze een model nodig had en mij mooi genoeg vond. Waarschijnlijk was het voor haar gewoon handig. Maar ik voelde me licht in die ruimte. Eindeloos heb ik op dat gigantische matras vol kussens gelegen, uren deed ze erover voordat ze vond dat mijn been goed opgetrokken lag.
Ze was weg voordat ze ging. Vriendschap vervaagt, beetje bij beetje. Onomkeerbaar, maar zonder littekens. Op een dag is het weg en vind je daar niets meer van. Geen stuiptrekkingen. Beetje bij beetje sterven is lastiger.
Het atelier kon niet zonder haar. Het had haar ingenomen lach nodig en het wegschoppen van een kussen als ze het beeld dat ze in haar hoofd had niet kon vastleggen, en de danspassen die ze maakte als de foto eindelijk gelukt was. Ik wist dat ik me niet moest mengen in haar ergernis, en ook zeker niet in haar vreugde. Zij was de fotograaf. Ik moest wachten tot zij naar het bed kwam.
Moet een leven een conclusie hebben?
Ik zou haar kunnen bellen, vragen of zij dat ook heeft, het gevoel langzaam weggeduwd te worden. Het afbrokkelen van eigenwaarde door de uitdrukking van een kassamedewerkster als ik niet snel genoeg een portemonnee te voorschijn kan halen. Het wegkijken van de maatschappelijk werker als een gedachte de weg kwijtraakt, een onderwerp dat niet meteen wordt begrepen, een beslissing die niet onmiddellijk genomen kan worden.
Ik wacht nog even. Er is gêne. Alsof ik ergens niet goed heb opgelet, alsof het helder zijn in een diffuus lichaam mijn eigen domme fout is.
Het atelier en Heleen. Het huis en Arne. Arne heeft er nooit iets van gezegd, van mijn uren bij haar. Het doet er niet meer toe, behalve dat ik daar op dat bed had moeten blijven liggen.
Het kostte me heel wat rondjes door de kamer, maar ik heb gebeld. Ik was zo blij haar stem te horen, en te weten dat het goed met haar gaat. Ze raakte niet uitgepraat over vroeger. Na twintig minuten bleek dat ze dacht dat ik iemand anders was.
Het is de herhaling van de dingen. Die eindeloze stoel, alsof je in een wachtkamer zit. Eenzaamheid hoort nou eenmaal bij het ouder worden, zegt mijn dochter. Het is zo’n massaovertuiging dat niemand meer opkijkt van de absurditeit ervan.
Mijn huisarts wil niet meewerken. Het zou niet ondragelijk zijn. Als je toevallig een beetje krachtig in elkaar zit, krijg je meer te verduren. Ik ben opgehouden het uit te leggen.
Geen briefje, maar ik kan er kort over zijn. Elke slag van de klok is er een in mijn gezicht.
We hadden afgesproken dit samen te doen.