Het haartje legt hij voorzichtig voor zich op de rand van het balkon. Dat het vrijwel onmiddellijk door de wind wordt opgetild, maakt hem niet uit. Het ritueel telt. Joris doet alsof hij het over de daken ziet verdwijnen: een duik, een wervelende beweging. Het haartje vliegt met een snelheid waarmee hij door het leven zou willen gaan. Hij doet niets.
Het mooie weer rijgt de ene dag aan de andere, in steeds dezelfde herhaling vallend. Zelfs daar geniet hij niet van. Hij volgt een dagelijks schema, hier en daar weliswaar een minimale afwisseling, maar altijd in hetzelfde tempo. Ontbijt op zijn dakterras dat zicht geeft op de drukke straat. Muesli. Maandag met yoghurt, dinsdag met melk, woensdag yoghurt tot hij uiteindelijk zondag het ritme doorbreekt met eieren met spek, maar alleen omdat de afwisseling van yoghurt en melk anders niet perfect uitgevoerd kan worden.
Joris is niet knap. Klein voor zijn man-zijn. Ook is hij aan de dikke kant. Hij heeft een uitdrukking alsof hij nooit meer echt wakker zal worden. Hij zou mooie ogen hebben als hij zijn wangen ze niet smaller zouden drukken.
Hij zit op zijn dakterras en laat het leven gaan. Het gaat aan hem voorbij en loopt van hem weg.
Hij vindt het spijtig dat zijn wimpers niet sneller groeien, het uittrekken ervan past niet in een schema. Het jeuken is de voorbode. Ervaring leert dat er na het jeuken nog een hele tijd overheen gaat voordat hij het haartje kan vastpakken en uittrekken.
Joris kijkt naar de mensen beneden. Allemaal mensen die weten wat ze moeten doen. Mensen met wie hij vroeger gewoon was om te gaan. Ze kwamen aan zijn bureau zitten, legden hun financiële situatie voor, en als ze die eenmaal uit de doeken hadden gedaan, leunden ze met een zucht achterover. Hij beschouwde het als een belangrijke taak om advies te geven en zorgen weg te nemen. Hij was begaan. Tot de dag dat er een man aan zijn bureau zat met een verleidelijke vrouw naast zich. Een teveel aan geld, aan schoonheid, aan zelfvertrouwen. De man die aan zijn bureau zat had de air van iemand die gewend is orders uit te delen. Ondanks zijn uiterlijk – echt niet knapper dan hij zelf – had hij een prachtige vrouw aan zijn zijde. Zij zat recht op haar stoel, de benen over elkaar geslagen, het korte rokje omhooggekropen, de bonde haren tot ver over haar schouders. Uit zijn papieren kon Joris opmaken dat de man een miljoenenbedrijf had opgericht. Macht en geld, meer was er niet nodig. Hij keek naar haar. De zakenman schraapte zijn keel. Joris keek hem aan, het irriteerde hem. Waarom zou hij niet naar zo’n etalagepop mogen kijken, daar had hij haar toch voor, moest hij daar ook al het alleenrecht op hebben?
Hij had het anders moeten doen. Dat was wat hij daar zag in het stel tegenover hem. Opeens was er dat gapende gat tussen wat hij nodig had en dat wat hij had bereikt. Hij voelde hoe de jaren van verspilde tijd hem in zijn nek hakte, en sloeg voorover op zijn bureau. Hoofd op zijn armen. Het kon hem niet meer verdommen, wie er ook tegenover hem zat. Hij was verloren, had zijn kansen gehad. Niet gegrepen, niet gekeerd.
Joris kwam overeind, het kostte hem moeite, keek het stel lang aan en zei toen: ‘Ik kan niets voor u betekenen.’ Hij pakte zijn koffertje, stopte er wat papieren in, had geen idee wat hij bijeenschoof, klikte het belachelijke ding dicht en liep het kantoor uit.
Joris is zojuist wakker geworden. Zijn haar, het beetje dat hij heeft, staat rechtop. Hij draagt een streepjespyjama van de Hema. Het staat hem goed, hij krijgt er het uiterlijk van een ouderwetse huisvader van, die hij niet is.
Het geluid van de tram dringt door tot in de badkamer. Daar gaan ze weer, allemaal naar hun werk. Mensen die volop met het leven in de weer zijn, die het begrijpen, die precies weten wat ze moeten doen. Dat soort zit nu in de tram.
Hij vult de wasbak met lauw water en bij bekijkt zichzelf in de spiegel. De hand die hij door zijn haar haalt, verandert niets aan zijn kapsel. Na een minuut doet hij de kraan weer dicht, pakt zijn scheerschuim en smeert zijn wangen onder. De geur die de badkamer vult is degelijk. Een geur die vertrouwen geeft in de mens en in de toekomst. Joris kijkt in de spiegel, naar een kerstman in een verkeerd seizoen. Hij pakt het mesje, trekt zijn wang glad en schraapt tot de huid glad aanvoelt. De baan over zijn gezicht is een spoor. Dan drukt hij zijn neus even tegen de spiegel om te zien of zijn wimpers al weer komen. Teleurgesteld doet hij een stapje achteruit.
Is hij een man? De kenmerken zijn er, maar hij voelt het niet. Hij voelt zich neutraal, effen. Wat zou hij graag echt willen zijn. Zonder twijfel, zonder angst te kort te schieten. Opstaan als een man, met stijve pik. Zich even snel afrukken. Arrogante slag. Het scheren, de trots. Voor de spiegel staan met ontbloot bovenlijf, de moeite van het aanraken. Hij durft zichzelf niet te betasten omdat hij het niet op een onverschillige vanzelfsprekende manier kan. Hij schaamt zich voor zijn eigen tederheid.
Joris kerft een snee in zijn wang. Het spoortje bloed is heel dun, doorzichtig. In de spiegel ziet hij hoe het naar beneden loopt, zijn nek in. Zo te leven, denkt hij. Kijken hoe het loopt en niet ingrijpen.
Hij haalt zijn andere wang open. Misschien was het per ongeluk. Hij wast zijn gezicht, veegt het bloed weg, het blijft stromen. Hij werpt nog even een blik op zijn spiegelbeeld. Wie is dat? Hij moet nu nodig gaan stelpen, maar hij blijft kijken hoe het loopt.
Het mooie weer rijgt de ene dag aan de andere, in steeds dezelfde herhaling vallend. Zelfs daar geniet hij niet van. Hij volgt een dagelijks schema, hier en daar weliswaar een minimale afwisseling, maar altijd in hetzelfde tempo. Ontbijt op zijn dakterras dat zicht geeft op de drukke straat. Muesli. Maandag met yoghurt, dinsdag met melk, woensdag yoghurt tot hij uiteindelijk zondag het ritme doorbreekt met eieren met spek, maar alleen omdat de afwisseling van yoghurt en melk anders niet perfect uitgevoerd kan worden.
Joris is niet knap. Klein voor zijn man-zijn. Ook is hij aan de dikke kant. Hij heeft een uitdrukking alsof hij nooit meer echt wakker zal worden. Hij zou mooie ogen hebben als hij zijn wangen ze niet smaller zouden drukken.
Hij zit op zijn dakterras en laat het leven gaan. Het gaat aan hem voorbij en loopt van hem weg.
Hij vindt het spijtig dat zijn wimpers niet sneller groeien, het uittrekken ervan past niet in een schema. Het jeuken is de voorbode. Ervaring leert dat er na het jeuken nog een hele tijd overheen gaat voordat hij het haartje kan vastpakken en uittrekken.
Joris kijkt naar de mensen beneden. Allemaal mensen die weten wat ze moeten doen. Mensen met wie hij vroeger gewoon was om te gaan. Ze kwamen aan zijn bureau zitten, legden hun financiële situatie voor, en als ze die eenmaal uit de doeken hadden gedaan, leunden ze met een zucht achterover. Hij beschouwde het als een belangrijke taak om advies te geven en zorgen weg te nemen. Hij was begaan. Tot de dag dat er een man aan zijn bureau zat met een verleidelijke vrouw naast zich. Een teveel aan geld, aan schoonheid, aan zelfvertrouwen. De man die aan zijn bureau zat had de air van iemand die gewend is orders uit te delen. Ondanks zijn uiterlijk – echt niet knapper dan hij zelf – had hij een prachtige vrouw aan zijn zijde. Zij zat recht op haar stoel, de benen over elkaar geslagen, het korte rokje omhooggekropen, de bonde haren tot ver over haar schouders. Uit zijn papieren kon Joris opmaken dat de man een miljoenenbedrijf had opgericht. Macht en geld, meer was er niet nodig. Hij keek naar haar. De zakenman schraapte zijn keel. Joris keek hem aan, het irriteerde hem. Waarom zou hij niet naar zo’n etalagepop mogen kijken, daar had hij haar toch voor, moest hij daar ook al het alleenrecht op hebben?
Hij had het anders moeten doen. Dat was wat hij daar zag in het stel tegenover hem. Opeens was er dat gapende gat tussen wat hij nodig had en dat wat hij had bereikt. Hij voelde hoe de jaren van verspilde tijd hem in zijn nek hakte, en sloeg voorover op zijn bureau. Hoofd op zijn armen. Het kon hem niet meer verdommen, wie er ook tegenover hem zat. Hij was verloren, had zijn kansen gehad. Niet gegrepen, niet gekeerd.
Joris kwam overeind, het kostte hem moeite, keek het stel lang aan en zei toen: ‘Ik kan niets voor u betekenen.’ Hij pakte zijn koffertje, stopte er wat papieren in, had geen idee wat hij bijeenschoof, klikte het belachelijke ding dicht en liep het kantoor uit.
Joris is zojuist wakker geworden. Zijn haar, het beetje dat hij heeft, staat rechtop. Hij draagt een streepjespyjama van de Hema. Het staat hem goed, hij krijgt er het uiterlijk van een ouderwetse huisvader van, die hij niet is.
Het geluid van de tram dringt door tot in de badkamer. Daar gaan ze weer, allemaal naar hun werk. Mensen die volop met het leven in de weer zijn, die het begrijpen, die precies weten wat ze moeten doen. Dat soort zit nu in de tram.
Hij vult de wasbak met lauw water en bij bekijkt zichzelf in de spiegel. De hand die hij door zijn haar haalt, verandert niets aan zijn kapsel. Na een minuut doet hij de kraan weer dicht, pakt zijn scheerschuim en smeert zijn wangen onder. De geur die de badkamer vult is degelijk. Een geur die vertrouwen geeft in de mens en in de toekomst. Joris kijkt in de spiegel, naar een kerstman in een verkeerd seizoen. Hij pakt het mesje, trekt zijn wang glad en schraapt tot de huid glad aanvoelt. De baan over zijn gezicht is een spoor. Dan drukt hij zijn neus even tegen de spiegel om te zien of zijn wimpers al weer komen. Teleurgesteld doet hij een stapje achteruit.
Is hij een man? De kenmerken zijn er, maar hij voelt het niet. Hij voelt zich neutraal, effen. Wat zou hij graag echt willen zijn. Zonder twijfel, zonder angst te kort te schieten. Opstaan als een man, met stijve pik. Zich even snel afrukken. Arrogante slag. Het scheren, de trots. Voor de spiegel staan met ontbloot bovenlijf, de moeite van het aanraken. Hij durft zichzelf niet te betasten omdat hij het niet op een onverschillige vanzelfsprekende manier kan. Hij schaamt zich voor zijn eigen tederheid.
Joris kerft een snee in zijn wang. Het spoortje bloed is heel dun, doorzichtig. In de spiegel ziet hij hoe het naar beneden loopt, zijn nek in. Zo te leven, denkt hij. Kijken hoe het loopt en niet ingrijpen.
Hij haalt zijn andere wang open. Misschien was het per ongeluk. Hij wast zijn gezicht, veegt het bloed weg, het blijft stromen. Hij werpt nog even een blik op zijn spiegelbeeld. Wie is dat? Hij moet nu nodig gaan stelpen, maar hij blijft kijken hoe het loopt.