De schaduwen van de ligstoelen tekenen zich scherp af tegen het overbelichte zand. Het oudere echtpaar heeft meer belangstelling voor elkaar dan voor de glinstering op het water. Een paar meter van hen vandaan torent strandoriëntatiepaal nr. 7 boven alles uit. Nijntje zit op de paal, daaronder staan drie compacte Dik Bruna-figuurtjes lachend op hun ouders te wachten. De twee oude mensen die er vlak bij zitten, vormen een tweede baken.
Er staat een meisje van een jaar of zeven bij de paal. Ze is alleen. Met haar kin op de borst staart ze naar haar voet en schuift het zand van de ene naar de andere kant. Ze heeft het echtpaar gezien en ze probeert onopvallend dichterbij te komen zonder te stoppen met het verplaatsen van het zand. Het is de harige berenrugzak die over de leuning van de ligstoel hangt die haar trekt. De ogen van de beer kijken haar weemoedig aan. Ze wil hem troosten, meenemen.
Af en toe kijkt ze op om te zien of haar krabbengang wordt opgemerkt. Ze ziet niet dat de twee mensen in de ligstoelen elkaar glimlachend steelse blikken toewerpen terwijl ze rustig verder praten.
Het meisje kijkt om, er staan geen kinderen te wachten. Op het drukke strand hebben andere ouders het goed voor elkaar. Niemand is verloren. Ze zet haar handen in haar zij om zich beter te kunnen concentreren op tegelijkertijd zand verplaatsen en dichterbij komen. De zachte huid die haar lichaam omspant is helemaal gaaf. Op haar armen staan de donshaartjes schuin omhoog. Het bolle buikje is nog maar net ingetrokken door de ontwikkeling van buikspieren, alsof een grote vinger haar in haar buik heeft geprikt waardoor de stand van haar bekken op slag veranderde. Nu ze er bijna is, kijkt ze voorzichtig naar het stel in de ligstoelen. De man kijkt opzij, glimlacht even, en praat door.
Het meisje staat stilletjes naar de beer te kijken. De vrouw strekt haar arm uit en streelt het haar van het kind dat twijfelt tussen wegstappen of zich de tintelingen die via haar hoofd en nek over haar rug lopen te laten welgevallen. De vrouw praat met de man terwijl ze met lome bewegingen de krullen van het meisje gladstrijkt. De ogen sluiten zich half, als een poes in de zon. In een vloeiende beweging gaat de arm van de vrouw naar het middel. De rug knikt naar achter, het kinderbuikje is er weer. Ze wordt op schoot getrokken. Haar benen bungelen aan de kant van de man. Zijn ogen glinsteren.
‘Jij bent dus een prinses.’
Het meisje lacht.
‘We zaten al op je te wachten. Heeft deze prinses ook een prinsessennaam?’
‘Ciska.’
‘Prachtig. Ciska. Mooie naam. Ik ken niemand die Cissska heet.’ Hij maakt met zijn arm de kronkelende bewegingen van een slang, en glibbert via haar buik door naar haar nek. Ze griechelt.
‘Wat deed je bij de Nijntjespaal?”
‘Wachten.’
‘Op de pompoenkoets?’
Weer lacht het kind.
‘Ik ben papa en mama kwijt, maar dat geeft niet. Ik ben ze zo vaak kwijt.’
Het stel kijkt elkaar aan. De man knikt kort.
‘Ze komen altijd te laat, dus ik mag heus wel even niet bij de paal staan.’
De vrouw glimlacht. Ciska let al niet meer op, ze buigt zich voorover om een schelp op te pakken. Haar puntige billen worden vleugels in de zon. De vrouw gaat met haar hand een klein stukje omlaag, als om het kind houvast te geven. Ze laat haar hand rusten op de smalle heup, net boven het broekje. Ciska heeft de schelp te pakken, hij schittert in haar handpalm. Ze zakt terug op de schoot die haar al vertrouwd is.
‘Prachtig, lieverd,’ zegt de vrouw. Ze heeft een stem die geruststellend klinkt. Melodieus.
‘Prachtig?! Bedoel je prachtig mooi?! vraagt de man verbaasd, ‘Wij hebben in ons huisje een verzameling schelpen die veel mooier is. Meer kleuren, diep paars. Die van ons zijn trouwens groter ook.’
Het meisje houdt haar hoofd schuin. ‘Groter?’
‘Kom maar mee. Kun je het zelf zien.’
Ciska plukt aan het voorbarige bikinibovenstukje.
‘Wil je ze zien?’
Ze schudt verlegen haar hoofd. Ze weet het zich te herinneren. Niet met vreemde mensen mee, al zijn ze nog zo aardig.
‘Heeft je mama je wel ingesmeerd?’ vraagt de vrouw bezorgd.
Ciska haalt haar schouders op.
‘Kom maar hier, anders verbrand je levend.’
De vrouw pakt de berenrugzak en haalt de flacon eruit. Ciska grijpt de beer terwijl de vrouw de crème in haar handen laat lopen. De man pakt de rugzak af, en houdt de beer op zijn knie zodat die het tafereel goed kan bekijken. Zijn echtgenote knelt het kind tussen haar knieën. Met zwierige bewegingen gaan haar handen over het soepele, ongeschonden lijfje. Ze legt een hand op de onderrug om tegenwicht te bieden aan de andere hand die stevig over de buik van het kind gaat. Het meisje giechelt.
‘Mama doet dat heel anders,’ zegt ze.
‘Ik ben je mama toch niet? Dit mag leuk zijn. Kriebelt het?’
Ze knikt.
‘Goed zo.’
De huid van het meisje glimt in de zon.
‘Hoeveel schelpen heb jij?’ vraagt ze aan de man.
‘Ik denk een stuk of twintig.’
‘Zijn ze echt heel groot?’
‘Zo groot als jij nog nooit hebt gezien, kom je ze bekijken?’
Ciska kijkt naar het zand.
De man draait zich naar zijn vrouw. ‘Jij?’ vraagt hij.
‘Graag,’ glimlacht de vrouw en geeft Ciska een zet. Ciska wankelt omdat ze zo onverwacht naar voren is geduwd. Ze kijkt het stel beteuterd na. De beer op de rug van de man beweegt mee zijn ritmische passen.
Het meisje speurt het strand af om te zien of haar ouders er al aankomen. Het is druk, ze ziet alleen maar vreemden. Langzaam loopt ze terug naar de Nijntjepaal. Als vanzelf gaat haar voet weer door het zand. Ze kijkt naar de man en de vrouw en de beer. De vrouw bukt zich. Ze houdt iets in beide handen zodat haar man het goed kan zien. Hij ondersteunt met zijn handen de kommetjes die zij van haar palmen heeft gemaakt. Ze staan voorovergebogen naar de schat te kijken. Ciska kijkt, aarzelt, verdiept zich dan weer in het zand. Als ze opkijkt ziet ze de vrouw even vluchtig naar haar zwaaien. Ze steekt haar arm aarzelend omhoog, maar nog voor ze terug heeft kunnen wuiven, zijn ze al weer doorgelopen.
Haar ouders zijn er niet. De mevrouw was erg lief, en heeft haar ingesmeerd. De meneer was grappig en heeft twintig schelpen. Zo groot als ze nog nooit heeft gezien.
Ze kijkt nog eens goed rond. Een heleboel mensen, geen papa, geen mama.
Het meisje rent en rent en rent.
Het strand lijkt leeg hoewel het niet minder druk is dan de week ervoor. Het oudere echtpaar zit er alsof ze nooit zijn weggeweest, ze hebben alleen oog voor elkaar. De rugzak hangt over de stoel. De beer staart weemoedig naar het jongetje dat ongemerkt dichterbij komt.
Er staat een meisje van een jaar of zeven bij de paal. Ze is alleen. Met haar kin op de borst staart ze naar haar voet en schuift het zand van de ene naar de andere kant. Ze heeft het echtpaar gezien en ze probeert onopvallend dichterbij te komen zonder te stoppen met het verplaatsen van het zand. Het is de harige berenrugzak die over de leuning van de ligstoel hangt die haar trekt. De ogen van de beer kijken haar weemoedig aan. Ze wil hem troosten, meenemen.
Af en toe kijkt ze op om te zien of haar krabbengang wordt opgemerkt. Ze ziet niet dat de twee mensen in de ligstoelen elkaar glimlachend steelse blikken toewerpen terwijl ze rustig verder praten.
Het meisje kijkt om, er staan geen kinderen te wachten. Op het drukke strand hebben andere ouders het goed voor elkaar. Niemand is verloren. Ze zet haar handen in haar zij om zich beter te kunnen concentreren op tegelijkertijd zand verplaatsen en dichterbij komen. De zachte huid die haar lichaam omspant is helemaal gaaf. Op haar armen staan de donshaartjes schuin omhoog. Het bolle buikje is nog maar net ingetrokken door de ontwikkeling van buikspieren, alsof een grote vinger haar in haar buik heeft geprikt waardoor de stand van haar bekken op slag veranderde. Nu ze er bijna is, kijkt ze voorzichtig naar het stel in de ligstoelen. De man kijkt opzij, glimlacht even, en praat door.
Het meisje staat stilletjes naar de beer te kijken. De vrouw strekt haar arm uit en streelt het haar van het kind dat twijfelt tussen wegstappen of zich de tintelingen die via haar hoofd en nek over haar rug lopen te laten welgevallen. De vrouw praat met de man terwijl ze met lome bewegingen de krullen van het meisje gladstrijkt. De ogen sluiten zich half, als een poes in de zon. In een vloeiende beweging gaat de arm van de vrouw naar het middel. De rug knikt naar achter, het kinderbuikje is er weer. Ze wordt op schoot getrokken. Haar benen bungelen aan de kant van de man. Zijn ogen glinsteren.
‘Jij bent dus een prinses.’
Het meisje lacht.
‘We zaten al op je te wachten. Heeft deze prinses ook een prinsessennaam?’
‘Ciska.’
‘Prachtig. Ciska. Mooie naam. Ik ken niemand die Cissska heet.’ Hij maakt met zijn arm de kronkelende bewegingen van een slang, en glibbert via haar buik door naar haar nek. Ze griechelt.
‘Wat deed je bij de Nijntjespaal?”
‘Wachten.’
‘Op de pompoenkoets?’
Weer lacht het kind.
‘Ik ben papa en mama kwijt, maar dat geeft niet. Ik ben ze zo vaak kwijt.’
Het stel kijkt elkaar aan. De man knikt kort.
‘Ze komen altijd te laat, dus ik mag heus wel even niet bij de paal staan.’
De vrouw glimlacht. Ciska let al niet meer op, ze buigt zich voorover om een schelp op te pakken. Haar puntige billen worden vleugels in de zon. De vrouw gaat met haar hand een klein stukje omlaag, als om het kind houvast te geven. Ze laat haar hand rusten op de smalle heup, net boven het broekje. Ciska heeft de schelp te pakken, hij schittert in haar handpalm. Ze zakt terug op de schoot die haar al vertrouwd is.
‘Prachtig, lieverd,’ zegt de vrouw. Ze heeft een stem die geruststellend klinkt. Melodieus.
‘Prachtig?! Bedoel je prachtig mooi?! vraagt de man verbaasd, ‘Wij hebben in ons huisje een verzameling schelpen die veel mooier is. Meer kleuren, diep paars. Die van ons zijn trouwens groter ook.’
Het meisje houdt haar hoofd schuin. ‘Groter?’
‘Kom maar mee. Kun je het zelf zien.’
Ciska plukt aan het voorbarige bikinibovenstukje.
‘Wil je ze zien?’
Ze schudt verlegen haar hoofd. Ze weet het zich te herinneren. Niet met vreemde mensen mee, al zijn ze nog zo aardig.
‘Heeft je mama je wel ingesmeerd?’ vraagt de vrouw bezorgd.
Ciska haalt haar schouders op.
‘Kom maar hier, anders verbrand je levend.’
De vrouw pakt de berenrugzak en haalt de flacon eruit. Ciska grijpt de beer terwijl de vrouw de crème in haar handen laat lopen. De man pakt de rugzak af, en houdt de beer op zijn knie zodat die het tafereel goed kan bekijken. Zijn echtgenote knelt het kind tussen haar knieën. Met zwierige bewegingen gaan haar handen over het soepele, ongeschonden lijfje. Ze legt een hand op de onderrug om tegenwicht te bieden aan de andere hand die stevig over de buik van het kind gaat. Het meisje giechelt.
‘Mama doet dat heel anders,’ zegt ze.
‘Ik ben je mama toch niet? Dit mag leuk zijn. Kriebelt het?’
Ze knikt.
‘Goed zo.’
De huid van het meisje glimt in de zon.
‘Hoeveel schelpen heb jij?’ vraagt ze aan de man.
‘Ik denk een stuk of twintig.’
‘Zijn ze echt heel groot?’
‘Zo groot als jij nog nooit hebt gezien, kom je ze bekijken?’
Ciska kijkt naar het zand.
De man draait zich naar zijn vrouw. ‘Jij?’ vraagt hij.
‘Graag,’ glimlacht de vrouw en geeft Ciska een zet. Ciska wankelt omdat ze zo onverwacht naar voren is geduwd. Ze kijkt het stel beteuterd na. De beer op de rug van de man beweegt mee zijn ritmische passen.
Het meisje speurt het strand af om te zien of haar ouders er al aankomen. Het is druk, ze ziet alleen maar vreemden. Langzaam loopt ze terug naar de Nijntjepaal. Als vanzelf gaat haar voet weer door het zand. Ze kijkt naar de man en de vrouw en de beer. De vrouw bukt zich. Ze houdt iets in beide handen zodat haar man het goed kan zien. Hij ondersteunt met zijn handen de kommetjes die zij van haar palmen heeft gemaakt. Ze staan voorovergebogen naar de schat te kijken. Ciska kijkt, aarzelt, verdiept zich dan weer in het zand. Als ze opkijkt ziet ze de vrouw even vluchtig naar haar zwaaien. Ze steekt haar arm aarzelend omhoog, maar nog voor ze terug heeft kunnen wuiven, zijn ze al weer doorgelopen.
Haar ouders zijn er niet. De mevrouw was erg lief, en heeft haar ingesmeerd. De meneer was grappig en heeft twintig schelpen. Zo groot als ze nog nooit heeft gezien.
Ze kijkt nog eens goed rond. Een heleboel mensen, geen papa, geen mama.
Het meisje rent en rent en rent.
Het strand lijkt leeg hoewel het niet minder druk is dan de week ervoor. Het oudere echtpaar zit er alsof ze nooit zijn weggeweest, ze hebben alleen oog voor elkaar. De rugzak hangt over de stoel. De beer staart weemoedig naar het jongetje dat ongemerkt dichterbij komt.