Haar ogen volgden de fles. En de volgende. De daaropvolgende. Van de blauwe flessen op de band keek ze naar de man voor haar. Camelkleurige jas, haren in dezelfde kleurschakering. Hij keek haar even aan. Zelfs zijn ogen kleurden.
Zoveel flessen spiritus. Op z’n hoogst één scheutje voor het ramen lappen, maar dat deden nog maar weinig mensen, dacht ze. De BBQ! Natuurlijk, dat was het. Deze man hield ervan om een vuur hoog op te stoken. Maar in zijn mandje was geen vlees te bekennen.
Hij strekte zich ongegeneerd dicht langs haar bovenlichaam om de laatste fles op de band te zetten. Ze rook zijn zweet, een prettig smerige lucht. Deze lange man – ze kon haar hoofd precies tegen zijn schouder leggen zonder een kromme rug te trekken of op haar tenen te moeten staan – keek van zijn flessen naar haar crème fraîche. Hij zei niets.
Zij had geen spiritus in huis. Zou hij zich wel prettig voelen als hij eenmaal wist dat er bij haar niet ad hoc gebarbecued kon worden? Misschien moest ze de winkel weer inlopen en twee flessen bij haar bekertje zetten.
De man lachte naar haar.
Hij werd het. Op hem kon ze bouwen.
Hij moest haar hand grijpen als hij de blik in haar ogen zou zien. Een glas water pakken als dat nodig was. Niet aarzelen, gooien. Haar onder de douche duwen indien noodzakelijk. De slaapkamerdeur op slot doen en de sleutel weggooien. Het licht aandoen en een hand op haar mond leggen. De telefoon verstoppen en zichzelf beschermen tegen tetanus. Haar familie inlichten. Voor de zoveelste keer.
Hij zou ook de boodschappen doen en de spiritus aanvullen.
De man pakte zijn bonuskaart. Zij had de hare de week ervoor verloren. Het was allemaal zo duidelijk. Ze moest op de band gaan liggen wachten tot hij haar in de plastic tas stopte en mee naar huis nam. Samen met de blauwe flessen. En dan wachten. Wachten tot zij aan de beurt was.
Zoveel flessen spiritus. Op z’n hoogst één scheutje voor het ramen lappen, maar dat deden nog maar weinig mensen, dacht ze. De BBQ! Natuurlijk, dat was het. Deze man hield ervan om een vuur hoog op te stoken. Maar in zijn mandje was geen vlees te bekennen.
Hij strekte zich ongegeneerd dicht langs haar bovenlichaam om de laatste fles op de band te zetten. Ze rook zijn zweet, een prettig smerige lucht. Deze lange man – ze kon haar hoofd precies tegen zijn schouder leggen zonder een kromme rug te trekken of op haar tenen te moeten staan – keek van zijn flessen naar haar crème fraîche. Hij zei niets.
Zij had geen spiritus in huis. Zou hij zich wel prettig voelen als hij eenmaal wist dat er bij haar niet ad hoc gebarbecued kon worden? Misschien moest ze de winkel weer inlopen en twee flessen bij haar bekertje zetten.
De man lachte naar haar.
Hij werd het. Op hem kon ze bouwen.
Hij moest haar hand grijpen als hij de blik in haar ogen zou zien. Een glas water pakken als dat nodig was. Niet aarzelen, gooien. Haar onder de douche duwen indien noodzakelijk. De slaapkamerdeur op slot doen en de sleutel weggooien. Het licht aandoen en een hand op haar mond leggen. De telefoon verstoppen en zichzelf beschermen tegen tetanus. Haar familie inlichten. Voor de zoveelste keer.
Hij zou ook de boodschappen doen en de spiritus aanvullen.
De man pakte zijn bonuskaart. Zij had de hare de week ervoor verloren. Het was allemaal zo duidelijk. Ze moest op de band gaan liggen wachten tot hij haar in de plastic tas stopte en mee naar huis nam. Samen met de blauwe flessen. En dan wachten. Wachten tot zij aan de beurt was.