Op IJburg zouden ze gelukkig worden. Joost had het allemaal geregeld. Karin had voornamelijk aan Blijburg gedacht. Dat ze de hippietijd die ze zo jammerlijk had gemist losjes zou kunnen inhalen. Maar plotseling bleken al die aantrekkelijke vrouwen in hun King Louie-jurkjes onbenaderbaar. Al het geld zat in het nieuwe huis, dus voor haar voorlopig geen kleding. Ook geen vakantie. En de strandtent Blijburg als exotisch beschouwen in een zomer die maar niet op stoom wilde komen, was nog niet zo gemakkelijk.
Op het strand werd de sfeer bepaald door de moeders. Ze zaten met de juiste omslagdoek over een goedzittende bikini op felgekleurde zandzakken en bestelden gekoelde rode wijn. De hit van deze zomer, die ongetwijfeld een aantal seizoenen zou meegaan.
Karin probeerde al niet meer met hen in contact te komen. Zelfs niet op zondagmiddag als Johnny and the Gangsters of Lovekwamen spelen. Sinds ze weg waren van de Overtoom, lachte Johnny B. Good niet meer naar haar.
Ze weet dat ze hem gaat verlaten. Hij zwaait vanachter het raam. Ze staat op straat, heel stil. Zo stil dat hij op het raam tikt en gebaart dat ze staat te dromen. Op naar de tram, die o zo gemakkelijk, voor de deur loopt. Alles bereikbaar. Twee fietsen kunnen mee, maar dan moet je wel kunnen vechten. Dan zijn er weer de moeders die vinden dat een kinderwagen met hun schat erin voorrang heeft boven haar fiets met fietstassen.
Ze heeft moeite met de weg naar de stad, waar het leven na de Piet Heintunnel op gang komt. Ze weet dat als ze die grens voorbij is, ze de omgekeerde beweging niet meer wil maken.
Joost kijkt naar zijn vriendin. Ze heeft niets met trouwen, dus wordt er niet getrouwd. Zeker niet na de tegenspoed, zoals Joost het noemt. Heel erg kan hij het niet vinden. Als ze maar bij hem is. Toch fantaseert hij soms over een huwelijk. Hoe hij haar vraagt en hoe zij ‘ja’ zegt. Een groot feest, speciaal voor haar. Het komt er dus niet van. Twee jaar IJburg heeft een wissel getrokken op de relatie. Maar ze zullen het redden. Hij heeft er een rotsvast vertrouwen in. Het verlies maakt hen sterker, daar is hij zeker van. Karin moet het alleen nog accepteren, dan komt het goed.
Het kopje zet hij links van de gootsteen. Dan strijkt hij even met zijn palm over het bolle blad van de vetplant om te checken of het ook vandaag weer hetzelfde gevoel opwekt. Hij is een man van gewoontes. Niets veranderen, anders komt het onbekende zo op je af denderen. Dus zwaait hij haar iedere morgen uit en trekt zelf tien minuten later de deur achter zich dicht om naar West te rijden waar hij procesbewaker bij een drukkerij is. Al jaren. En dat zal ook jaren zo blijven. Het feit dat zij deze ochtend geen stap meer zette, doorkruist zijn ochtendgewoonte slechts een fractie.
Ze zijn een mooi paar. Dat zeggen de vrienden. De vreemden. Iedereen. Mooi van buiten, slecht van binnen. Dat geldt dan voor Karin. Je ziet het niet aan haar af, hoe het binnen in haar gist en rot, merkwaardig vindt ze dat. Dat het niet door de huid naar de oppervlakte wordt gedreven zodat mensen gewaarschuwd zijn.
Karin loopt naar de VVV. Pinksteren is net achter de rug, maar de drukte is niet afgenomen. Toeristen staat ze kalm te woord, behalve als alle balies bezet zijn met luid pratende buitenlanders. Dan raadt ze alles waar de mensen naar toe willen ten sterkste af. Te druk. Te massaal. Er bloeit momenteel helemaal niets. Over the hill. Overestimated. Als dat onvoldoende afschrikt is tacky’t toverwoord. Ze hoopt op Amerikanen. Amerikanen geloven alles.
De vakverdeling van de ruiten geeft een romantisch tintje aan het gebouw waarin de VVV is gevestigd. Onderdeel van Smits Koffiehuis. Na een bezoek aan haar gaan de toeristen eerst op het terras beneden aan het water zitten bijkomen. Midden in het lawaai van trams en auto’s van de Prins Hendrikkade.
‘The Van Gogh Museum and the Rijks.’De man kijkt geïrriteerd. Waarschijnlijk heeft hij zijn vraag moeten herhalen.
‘Are you European?’ vraagt ze.
‘No.’
‘Then you’re not aloud.’
‘What?!’
‘No permission to enter. Europeans only.’
‘But that’s insane!’
‘This is Amsterdam.’ Ze kijkt even verveeld naar buiten, naar het drukke stationsplein waar mensen, trams en bussen elkaar geen ruimte gunnen.
‘What can we do?’
‘Go to Rotterdam.’
‘We’re in Amsterdam now!’
‘Within an hour public transportation will go on strike. Taxi’s are way too expensive, that is, if they are willing to take you anyhow.’
Het echtpaar verlaat de VVV op een bedachtzame manier, alsof ze haar woorden nog tot zich door moeten laten dringen. De witte pet van de man staat nu scheef, de lichtblauwe spijkerbroek hoog opgetrokken. Buiten gekomen starten ze een druk overleg. Dan lopen ze het stationsgebouw in.
Tijd voor koffie.
Hij belt haar. Om de lijn open te houden. Om zijn verlangen niet te laten verslappen. Eigenlijk om haar de zekerheid te geven die ze zo nodig heeft, maar dat beseft ze zelf niet. Een lang gesprek wordt het nooit, de toeristen zitten op een rijtje op de bank tegen de muur met hun nummertje in de hand naar haar te kijken met dreigende stierenogen die het midden houden tussen angst en aanval.
Om vijf uur neemt ze weer de 26. Muziekgebouw, Kattenburgerstraat, Rietlandpark, door de tunnel. Het gevoel afgesneden te worden neemt toe en is compleet bij de Zuiderzeeweg. Waar te gaan als je hier uitstapt? Steigereiland. Hadden ze geen geld voor. Vennepluimstraat. Niets te vinden. Ze hebben een appartement in het lelijkste blok van heel IJburg weten te bemachtigen, op de IJburglaan, boven de Tandhaven.
Joost verheugt zich op de avond. Het ritje met de auto legt hij neuriënd af, al moet hij stapvoets rijden vanwege de avondspits die niet vlot zal oplossen. Hij geeft zich daaraan over. Zoals hij zich aan alles overgeeft. Joost voelt dat hij nodig is, dat hij de buffer is tussen haar en de wereld die ze zo moeilijk kan relativeren. Hij vindt het belangrijk haar leven glad te strijken.
Het wonen op IJburg komt niet van de grond. Evenmin als het geluk. De flats zonder balkon – niemand die protesteerde – geven een trieste weergave van het leven dat zich in de huizen afspeelt. Diemerparklaan. Ze stapt uit, steekt over. De lege hal van het complex. De lift.
Joost staat te koken. Ze praten niet over werk, ze denken te weten wat de ander doet.
Karin staat met een glas in haar hand. Ze kijkt of ze moet ingrijpen of niet. De plant naast het aanrecht heeft stengels met uitlopers die ongelijk over de stelen zijn verdeeld. Ze vullen her en der de lege plekken van de blootgelegde aarde. Rommelig. Ze doet nog niets.
Ze kijken tv met het bord op schoot. Afstandbediening tussen hen in. Karin wil een flatscreen, maar het geld is op. Regelmatig benoemt ze het feit dat de tv zoveel ruimte inneemt. Hij zegt niets, maar denkt aan zijn dertiende maand.
Als Karin om elf uur naar bed gaat, heeft Joost een uurtje voor zichzelf. Hij koestert het idee dat hij stilletjes over haar waakt. Hij steekt een joint op en laat deze zonde, die zij maar niet kan accepteren, diep op hem inwerken. Hij voelt zich creatief, in verbinding met de wereld. Onderuit gezakt laat hij de golf komen. Hij ziet een boerderijtje, ergens tussen de weilanden. Hij ziet geiten en schapen, een hond, een kind. Hij loopt naar binnen, de hele boerderij door, maar kan haar nergens vinden. Hoe hij ook probeert, het lukt hem niet. Nerveus steekt hij nog een voorgerolde White Widowop, iets wat hij anders nooit doet. Na een paar trekjes is hij al misselijk. Hij weet dat zij hem IJburg kwalijk neemt. Een grachtenpand met tuin, haar droom, was niet haalbaar en naar buiten lag haar niet. Wat moest ze in een dorp waar mensen de staat van hun verhouding zouden afmeten aan hoe de planten erbij staan? Hij had erop aangedrongen helemaal voorbereid te zijn op de komst van een baby. Dat die op het laatste moment afhaakte, was iets waar hij geen rekening mee had gehouden.
Opeens klinkt het hoge piepsignaal van de rookmelder. Het duurt even voor hij een stoel heeft gepakt en de knop heeft omgezet. Hij is al heel lang van plan hem beter af te stellen. Hij denkt nog dat dat mogelijk is. Duizelig zakt hij weer weg in de bank. Hopelijk heeft het haar niet gestoord. Hij houdt zijn hoofd schuin om eventualiteiten op te vangen, maar ze slaapt door het alarm heen.
Uiteindelijk stapt hij misselijk in bed. Dat de gewoonte een half uur langer duurde dan normaal gaat ongemerkt aan haar voorbij. Zijn misselijkheid blijft maar toenemen.
Het is zondag. De zon schijnt en hij heeft zin in Blijburg. Zij zegt dat ze niets heeft om aan te trekken. Toch is hij in staat haar over te halen.
Karin negeert zoals altijd het bord met Smile you’re on camera, terwijl Joost even vriendelijk naar het apparaat knikt. Op het terras hangt een aankondiging van Johnny and the Gangsters of Love. They are always around. They will play any song.Joost vindt dat geruststellend, Karin schudt even met haar schouders. Niks van gemerkt lijkt ze te zeggen, terwijl haar mond verzuurt.
Binnen moet Joost in de rij staan voor de verse muntthee. Karin is weer naar buiten gelopen. Vlug langs Johnny die haar niet groet. Ze strijkt even over haar truitje van twee zomers terug. Als ze het badlaken wil neerleggen, houdt een meisje haar tegen.
‘Dit is onze plek.’
‘Ik zie geen bordje gereserveerdstaan.’
‘Wij wilden hier gaan zitten!’
‘Wij ook.’
De moeder komt erbij staan. Ze vermaant haar dochter en glimlacht verontschuldigend naar Karin.
‘Ze heeft nog wat moeite met delen.’
‘Dan heeft ze een fijne toekomst voor de boeg.’
De glimlach van de moeder verstart. De vrouw knikt, pakt de hand van haar dochter en loopt naar het andere uiteinde van het strand.
‘Kutmoeders,’ mompelt Karin terwijl ze de handdoek verder uitspreidt, ‘denk vooral niet dat als je kinderen hebt ’t leven opeens een sprookje is.’
De middag brengen ze door in het zand, ieder een tijdschrift, af en toe een glaasje wijn. Joost is blij dat hij haar heeft kunnen helpen met het afbouwen van de hoeveelheid, die naar zijn idee ernstige vormen aannam na de tegenspoed. Het is allemaal onder controle.
Tegen de schemering lopen ze weer naar het appartement terug, zo de avond in. Die zal hard vallen over de aaneengeregen huizenblokken zonder lucht.
De letters van De Tandhaven geven al licht.
‘Heb jij ooit nagedacht over die naam?’ vraagt Karin.
‘Tot nu toe niet,’ antwoordt hij.
‘Ze proberen je aan alle kanten te manipuleren. En de associatie met veilig is ver te zoeken.’
Joost glimlacht en slaat een arm om haar heen. Mensen hoeven alleen maar de lift naar de derde te nemen, en dan zijn ze in onze veilige haven.’
‘Als die mensen dat maar uit hun hoofd laten.’
Ze sluiten de gordijnen. Joost gaat toastjes smeren en Karin buigt zich over de vetplant. Ze pakt een gezonde uitloop en breekt hem af. Joost verstart.
‘Ze lopen verkeerd uit.’
‘Verkeerd?’
‘Het is te rommelig’
Ze pakt de volgende steel vol bladeren en de volgende. Ontzet kijkt hij naar de overgebleven stompjes, waar groene sappige ringen van fris leven getuigen. Ze handelt vlug, alsof ze verwacht dat hij haar zal stoppen. Hij stopt haar niet. Hij zet het vuur laag.
Joost staat midden in de kamer, bij de grote staande lamp. Voor Karin is het alsof hij plotseling een ander is, een man met contouren, maar dat zal door het tegenlicht komen. De rilling loopt tussen haar schouderbladen. Ze ziet zijn onbegrip naar de oppervlakte schieten en zakt op haar knieën, niet bereid om ooit nog overeind te komen.
Joost is blij dat de gordijnen dicht zijn. Hij wacht even, maar als Karin geen aanstalten maakt, pakt hij haar arm en trekt haar omhoog. Ruw, voor zijn doen. Ze blijft wezenloos voor zich uit kijken. Joost schenkt een glas voor haar in, zijn hand trilt, maar hij morst niets. Hij duwt het glas in haar hand, draait haar om en begeleidt haar naar de bank. Karin gaat zitten en neemt een grote slok. De wijn gutst haar hals in. Joost kijkt naar haar en knikt dan langzaam, als antwoord op een verstorende gedachte. Hij merkt niets van het eten dat steeds verder aanbrandt, noch van de rookmelder die zich rustig opmaakt voor zijn noodkreet.
Op het strand werd de sfeer bepaald door de moeders. Ze zaten met de juiste omslagdoek over een goedzittende bikini op felgekleurde zandzakken en bestelden gekoelde rode wijn. De hit van deze zomer, die ongetwijfeld een aantal seizoenen zou meegaan.
Karin probeerde al niet meer met hen in contact te komen. Zelfs niet op zondagmiddag als Johnny and the Gangsters of Lovekwamen spelen. Sinds ze weg waren van de Overtoom, lachte Johnny B. Good niet meer naar haar.
Ze weet dat ze hem gaat verlaten. Hij zwaait vanachter het raam. Ze staat op straat, heel stil. Zo stil dat hij op het raam tikt en gebaart dat ze staat te dromen. Op naar de tram, die o zo gemakkelijk, voor de deur loopt. Alles bereikbaar. Twee fietsen kunnen mee, maar dan moet je wel kunnen vechten. Dan zijn er weer de moeders die vinden dat een kinderwagen met hun schat erin voorrang heeft boven haar fiets met fietstassen.
Ze heeft moeite met de weg naar de stad, waar het leven na de Piet Heintunnel op gang komt. Ze weet dat als ze die grens voorbij is, ze de omgekeerde beweging niet meer wil maken.
Joost kijkt naar zijn vriendin. Ze heeft niets met trouwen, dus wordt er niet getrouwd. Zeker niet na de tegenspoed, zoals Joost het noemt. Heel erg kan hij het niet vinden. Als ze maar bij hem is. Toch fantaseert hij soms over een huwelijk. Hoe hij haar vraagt en hoe zij ‘ja’ zegt. Een groot feest, speciaal voor haar. Het komt er dus niet van. Twee jaar IJburg heeft een wissel getrokken op de relatie. Maar ze zullen het redden. Hij heeft er een rotsvast vertrouwen in. Het verlies maakt hen sterker, daar is hij zeker van. Karin moet het alleen nog accepteren, dan komt het goed.
Het kopje zet hij links van de gootsteen. Dan strijkt hij even met zijn palm over het bolle blad van de vetplant om te checken of het ook vandaag weer hetzelfde gevoel opwekt. Hij is een man van gewoontes. Niets veranderen, anders komt het onbekende zo op je af denderen. Dus zwaait hij haar iedere morgen uit en trekt zelf tien minuten later de deur achter zich dicht om naar West te rijden waar hij procesbewaker bij een drukkerij is. Al jaren. En dat zal ook jaren zo blijven. Het feit dat zij deze ochtend geen stap meer zette, doorkruist zijn ochtendgewoonte slechts een fractie.
Ze zijn een mooi paar. Dat zeggen de vrienden. De vreemden. Iedereen. Mooi van buiten, slecht van binnen. Dat geldt dan voor Karin. Je ziet het niet aan haar af, hoe het binnen in haar gist en rot, merkwaardig vindt ze dat. Dat het niet door de huid naar de oppervlakte wordt gedreven zodat mensen gewaarschuwd zijn.
Karin loopt naar de VVV. Pinksteren is net achter de rug, maar de drukte is niet afgenomen. Toeristen staat ze kalm te woord, behalve als alle balies bezet zijn met luid pratende buitenlanders. Dan raadt ze alles waar de mensen naar toe willen ten sterkste af. Te druk. Te massaal. Er bloeit momenteel helemaal niets. Over the hill. Overestimated. Als dat onvoldoende afschrikt is tacky’t toverwoord. Ze hoopt op Amerikanen. Amerikanen geloven alles.
De vakverdeling van de ruiten geeft een romantisch tintje aan het gebouw waarin de VVV is gevestigd. Onderdeel van Smits Koffiehuis. Na een bezoek aan haar gaan de toeristen eerst op het terras beneden aan het water zitten bijkomen. Midden in het lawaai van trams en auto’s van de Prins Hendrikkade.
‘The Van Gogh Museum and the Rijks.’De man kijkt geïrriteerd. Waarschijnlijk heeft hij zijn vraag moeten herhalen.
‘Are you European?’ vraagt ze.
‘No.’
‘Then you’re not aloud.’
‘What?!’
‘No permission to enter. Europeans only.’
‘But that’s insane!’
‘This is Amsterdam.’ Ze kijkt even verveeld naar buiten, naar het drukke stationsplein waar mensen, trams en bussen elkaar geen ruimte gunnen.
‘What can we do?’
‘Go to Rotterdam.’
‘We’re in Amsterdam now!’
‘Within an hour public transportation will go on strike. Taxi’s are way too expensive, that is, if they are willing to take you anyhow.’
Het echtpaar verlaat de VVV op een bedachtzame manier, alsof ze haar woorden nog tot zich door moeten laten dringen. De witte pet van de man staat nu scheef, de lichtblauwe spijkerbroek hoog opgetrokken. Buiten gekomen starten ze een druk overleg. Dan lopen ze het stationsgebouw in.
Tijd voor koffie.
Hij belt haar. Om de lijn open te houden. Om zijn verlangen niet te laten verslappen. Eigenlijk om haar de zekerheid te geven die ze zo nodig heeft, maar dat beseft ze zelf niet. Een lang gesprek wordt het nooit, de toeristen zitten op een rijtje op de bank tegen de muur met hun nummertje in de hand naar haar te kijken met dreigende stierenogen die het midden houden tussen angst en aanval.
Om vijf uur neemt ze weer de 26. Muziekgebouw, Kattenburgerstraat, Rietlandpark, door de tunnel. Het gevoel afgesneden te worden neemt toe en is compleet bij de Zuiderzeeweg. Waar te gaan als je hier uitstapt? Steigereiland. Hadden ze geen geld voor. Vennepluimstraat. Niets te vinden. Ze hebben een appartement in het lelijkste blok van heel IJburg weten te bemachtigen, op de IJburglaan, boven de Tandhaven.
Joost verheugt zich op de avond. Het ritje met de auto legt hij neuriënd af, al moet hij stapvoets rijden vanwege de avondspits die niet vlot zal oplossen. Hij geeft zich daaraan over. Zoals hij zich aan alles overgeeft. Joost voelt dat hij nodig is, dat hij de buffer is tussen haar en de wereld die ze zo moeilijk kan relativeren. Hij vindt het belangrijk haar leven glad te strijken.
Het wonen op IJburg komt niet van de grond. Evenmin als het geluk. De flats zonder balkon – niemand die protesteerde – geven een trieste weergave van het leven dat zich in de huizen afspeelt. Diemerparklaan. Ze stapt uit, steekt over. De lege hal van het complex. De lift.
Joost staat te koken. Ze praten niet over werk, ze denken te weten wat de ander doet.
Karin staat met een glas in haar hand. Ze kijkt of ze moet ingrijpen of niet. De plant naast het aanrecht heeft stengels met uitlopers die ongelijk over de stelen zijn verdeeld. Ze vullen her en der de lege plekken van de blootgelegde aarde. Rommelig. Ze doet nog niets.
Ze kijken tv met het bord op schoot. Afstandbediening tussen hen in. Karin wil een flatscreen, maar het geld is op. Regelmatig benoemt ze het feit dat de tv zoveel ruimte inneemt. Hij zegt niets, maar denkt aan zijn dertiende maand.
Als Karin om elf uur naar bed gaat, heeft Joost een uurtje voor zichzelf. Hij koestert het idee dat hij stilletjes over haar waakt. Hij steekt een joint op en laat deze zonde, die zij maar niet kan accepteren, diep op hem inwerken. Hij voelt zich creatief, in verbinding met de wereld. Onderuit gezakt laat hij de golf komen. Hij ziet een boerderijtje, ergens tussen de weilanden. Hij ziet geiten en schapen, een hond, een kind. Hij loopt naar binnen, de hele boerderij door, maar kan haar nergens vinden. Hoe hij ook probeert, het lukt hem niet. Nerveus steekt hij nog een voorgerolde White Widowop, iets wat hij anders nooit doet. Na een paar trekjes is hij al misselijk. Hij weet dat zij hem IJburg kwalijk neemt. Een grachtenpand met tuin, haar droom, was niet haalbaar en naar buiten lag haar niet. Wat moest ze in een dorp waar mensen de staat van hun verhouding zouden afmeten aan hoe de planten erbij staan? Hij had erop aangedrongen helemaal voorbereid te zijn op de komst van een baby. Dat die op het laatste moment afhaakte, was iets waar hij geen rekening mee had gehouden.
Opeens klinkt het hoge piepsignaal van de rookmelder. Het duurt even voor hij een stoel heeft gepakt en de knop heeft omgezet. Hij is al heel lang van plan hem beter af te stellen. Hij denkt nog dat dat mogelijk is. Duizelig zakt hij weer weg in de bank. Hopelijk heeft het haar niet gestoord. Hij houdt zijn hoofd schuin om eventualiteiten op te vangen, maar ze slaapt door het alarm heen.
Uiteindelijk stapt hij misselijk in bed. Dat de gewoonte een half uur langer duurde dan normaal gaat ongemerkt aan haar voorbij. Zijn misselijkheid blijft maar toenemen.
Het is zondag. De zon schijnt en hij heeft zin in Blijburg. Zij zegt dat ze niets heeft om aan te trekken. Toch is hij in staat haar over te halen.
Karin negeert zoals altijd het bord met Smile you’re on camera, terwijl Joost even vriendelijk naar het apparaat knikt. Op het terras hangt een aankondiging van Johnny and the Gangsters of Love. They are always around. They will play any song.Joost vindt dat geruststellend, Karin schudt even met haar schouders. Niks van gemerkt lijkt ze te zeggen, terwijl haar mond verzuurt.
Binnen moet Joost in de rij staan voor de verse muntthee. Karin is weer naar buiten gelopen. Vlug langs Johnny die haar niet groet. Ze strijkt even over haar truitje van twee zomers terug. Als ze het badlaken wil neerleggen, houdt een meisje haar tegen.
‘Dit is onze plek.’
‘Ik zie geen bordje gereserveerdstaan.’
‘Wij wilden hier gaan zitten!’
‘Wij ook.’
De moeder komt erbij staan. Ze vermaant haar dochter en glimlacht verontschuldigend naar Karin.
‘Ze heeft nog wat moeite met delen.’
‘Dan heeft ze een fijne toekomst voor de boeg.’
De glimlach van de moeder verstart. De vrouw knikt, pakt de hand van haar dochter en loopt naar het andere uiteinde van het strand.
‘Kutmoeders,’ mompelt Karin terwijl ze de handdoek verder uitspreidt, ‘denk vooral niet dat als je kinderen hebt ’t leven opeens een sprookje is.’
De middag brengen ze door in het zand, ieder een tijdschrift, af en toe een glaasje wijn. Joost is blij dat hij haar heeft kunnen helpen met het afbouwen van de hoeveelheid, die naar zijn idee ernstige vormen aannam na de tegenspoed. Het is allemaal onder controle.
Tegen de schemering lopen ze weer naar het appartement terug, zo de avond in. Die zal hard vallen over de aaneengeregen huizenblokken zonder lucht.
De letters van De Tandhaven geven al licht.
‘Heb jij ooit nagedacht over die naam?’ vraagt Karin.
‘Tot nu toe niet,’ antwoordt hij.
‘Ze proberen je aan alle kanten te manipuleren. En de associatie met veilig is ver te zoeken.’
Joost glimlacht en slaat een arm om haar heen. Mensen hoeven alleen maar de lift naar de derde te nemen, en dan zijn ze in onze veilige haven.’
‘Als die mensen dat maar uit hun hoofd laten.’
Ze sluiten de gordijnen. Joost gaat toastjes smeren en Karin buigt zich over de vetplant. Ze pakt een gezonde uitloop en breekt hem af. Joost verstart.
‘Ze lopen verkeerd uit.’
‘Verkeerd?’
‘Het is te rommelig’
Ze pakt de volgende steel vol bladeren en de volgende. Ontzet kijkt hij naar de overgebleven stompjes, waar groene sappige ringen van fris leven getuigen. Ze handelt vlug, alsof ze verwacht dat hij haar zal stoppen. Hij stopt haar niet. Hij zet het vuur laag.
Joost staat midden in de kamer, bij de grote staande lamp. Voor Karin is het alsof hij plotseling een ander is, een man met contouren, maar dat zal door het tegenlicht komen. De rilling loopt tussen haar schouderbladen. Ze ziet zijn onbegrip naar de oppervlakte schieten en zakt op haar knieën, niet bereid om ooit nog overeind te komen.
Joost is blij dat de gordijnen dicht zijn. Hij wacht even, maar als Karin geen aanstalten maakt, pakt hij haar arm en trekt haar omhoog. Ruw, voor zijn doen. Ze blijft wezenloos voor zich uit kijken. Joost schenkt een glas voor haar in, zijn hand trilt, maar hij morst niets. Hij duwt het glas in haar hand, draait haar om en begeleidt haar naar de bank. Karin gaat zitten en neemt een grote slok. De wijn gutst haar hals in. Joost kijkt naar haar en knikt dan langzaam, als antwoord op een verstorende gedachte. Hij merkt niets van het eten dat steeds verder aanbrandt, noch van de rookmelder die zich rustig opmaakt voor zijn noodkreet.