Toen ik de toiletten uitkwam raakte ik in verwarring. Waar kwam ik ook al weer vandaan? Ik opende een kastdeur. Duidelijk niet de goede weg, en we waren helemaal niet door een deur gekomen, herinnerde ik me. Ik draaide rond. Er stond een paaltje met een afzetting. Daar dus ook niet. Ik opende tegen beter weten in toch die andere deur. Een bezemkast. Pas toen begon me iets te dagen en keek ik even over de afzetting de hoek om. Daar was het restaurant.
Je kon me wegdragen.
Omdat hij dit durfde zonder mij te kennen. Omdat hij precies goed had ingeschat dat het nooit wat gaat worden met mij en mijn richtingsgevoel. Omdat ik mezelf zo in verwarring stuntelig zag rommelen en dat onwaarschijnlijk grappig vond.
Als dat geen trouwmateriaal is...