Na tweeënvijftig dagen kon ik eindelijk weer op mijn boot. Ik had het water zo gemist dat ik dolgelukkig eindeloos op mijn terras zat, mijn drijvende tuin - in volle bloei - bewonderde en gelukzalig de wasmachine vulde. Daarna pakte ik de schoonmaakmiddelen (niet uit vrije wil, morgen komen er weer nieuwe mensen) en betrapte me erop dat ik de kozijnen aan het strelen was.
De boot glom. Hij had mij ook gemist. Een jongetje vond het Marokkaanse meisje dat naast hem zat heel vervelend, maar hij kon me niet vertellen waarom niet. Ik zat op mijn knieën tussen ze in.
'Ze is gewoon stom.' 'Dat kan wel zijn, maar ik wil weten waarom ze stom is.' Schouders werden opgehaald. 'Ik wil niet met haar werken.' 'Later moet je ook met allerlei mensen werken die je stom vindt.' Schouders. Ik nam hem mee naar de gang. Hij keek me met één oog aan. Het andere was totaal verscholen achter een lok. Dat die ouders dat goed vinden, dacht ik nog, ik zei er niets van. Misschien had hij maar één oog. Dan zou dit weer een geniale oplossing zijn. Eenoog motiveerde waarom hij het meisje niets vond. Gelukkig. Geen discriminatie in het spel. Hij vond haar dominant. Ik begreep hem wel. Terug naar de boksring. Ik vertaalde zijn woorden. 'Ja, maar hij zegt nooit wat!' Ik handelde het af. Vroeg of zij nog iets wilde zeggen. Dat wilde ze niet. Ik keek haar aan om te checken of ik het kind met een of ander syndroom opzadelde. Dat leek niet het geval. Een jongetje sloeg een meisje met een liniaal. Gezien het meisje vond ik dat adequaat gedrag. Het ging om een potlood. Omstanders zeiden dat het van het meisje was. Dus gaf ik het aan het meisje terug.
Het jongetje zat te mokken achter zijn Donald Duck. 'Zit je te balen?' vroeg ik. 'Ik snap niet waarom jij meisjes voortrekt!' Ik stond voor het eerst 'echt' voor de klas. Dertig kinderen tussen 8-12. Ze moesten iets opschrijven en het doorgeven aan de volgende zonder dat hij/zij zag wat het was. Een geweldige oefening in het creëren van dertig miniverhaaltjes. Daarna zouden ze de scène tekenen.
Ik had alleen geen rekening gehouden met het inspirerende aspect van anonimiteit. Een Marokkaans meisje kwam naar me toe. 'Juf, dit hoef ik toch niet te tekenen?' Mijn tante ging kotsen in de seksclub omdat ze het warm had. De politie kwam op de tuin om over het incident te hebben. Nadat ik dat had afgesproken vroeg ik me af of ik het wel wilde, weer die twee op mijn tuin. Maar ik had al ja gezegd en had geen nummers om ze te bereiken om het toch op het bureau te laten plaatsvinden.
Het moest maar. Voor de zekerheid schreef ik de steekwoorden op, maar ik had ze niet nodig. Ik barstte los in een tirade van 'waaroms,' en hoe het allemaal anders had gekund. Maar dat had het dus niet. Want het huisnummer ontbrak in de informatie. Ze wisten in eerste instantie niet dat het om een bruin huisje ging. Het was een noodgeval, de oude man lag bekneld in zijn opklapbed. Ze hadden het licht ook op zichzelf geschenen (had ik niet gerealiseerd). De agent bleef superrustig en aardig. Het mooiste was dat hij zei dat hij normaal gesproken alleen maar zijn excuus aanbood als hij in zijn ogen iets fout had gedaan, en dat had hij niet, maar toch wilde hij nu wel zijn verontschuldigingen aanbieden. Ik was om. Met zulke mannen kan je de oorlog winnen. Misschien zelfs ook weer mijn nachtrust. Gelukkig kon ik heerlijk afreizen naar Friesland om mijn nooit-ex-wordende-al-zijn-ze-dat-in-feite-wel schoonouders te bezoeken. Na de lunch gingen we een rondje rijden. Ze wonen nog in Frankrijk maar willen ergens een keer terugkomen dus worden niet alleen de te koop staande huizen becommentarieerd maar voor het gemak elk huis. F vindt zo'n beetje alles mooi, zelfs de moderne gedrochten waarvan de architect naar mijn bescheiden mening een fikse lijfstraf verdient. Ik brul dan ook naar hartelust dat hij geen smaak heeft en dat het helemaal niets wordt als hij de vrije hand krijgt.
Zegt mijn niet-ex-schoonmoeder op een gegeven moment heel vrolijk: 'Je bent de enige die dat durft te zeggen, de anderen houden allemaal hun mond.' Stel je voor dat je jaren gevochten hebt tegen een - volgens anderen - irreële angst, maar dat je het uiteindelijk voor elkaar krijgt om angstloos in je tuinhuis te slapen zonder het idee dat elk moment een doodenge kerel voor het raam kan staan met een zaklamp, en dat er dan om half twee 's nachts, tijdens je diepste slaap opeens met een schijnwerper in je gezicht wordt geschenen (omdat je eindelijk de gordijnen open durfde te houden omdat je het zo heerlijk vindt om 's ochtends in het groen wakker te worden) en er twee mannen voor je tuindeuren staan die je verblinden met hun schijnsel. Dat je dan HEY brult, en nog eens HEY, met overslaande stem, maar dat zij er niet van onder de indruk zijn, 'Politie' roepen, je naar je bril graait (allemaal in dat felle schijnsel) en inderdaad het uniform ziet, dat zij willen weten waar de Dahlialaan is, en dat jij vraagt hoe ze in godsnaam binnen zijn gekomen, want je hebt een hoge poort aangeschaft die op slot kan, juist om geen indringers binnen te krijgen, en dat zij dan zeggen dat hij open was, dat jij nog zegt dat kan niet, dat ze daar evenmin van onder de indruk zijn en verdwijnen naar een oude man in nood, en jou, de vrouw die ze zojuist in nood hebben gebracht, trillend achterlaten.
Denk je dan wat fijn dat ze zo waakzaam zijn, of een tikkeltje minder dienstbaar mag ook? Op straat zie ik mensen vaak selfies nemen. Ongegeneerd poseren ze. Gisteren stond een jonge vrouw op een brug en daar moest een foto van genomen worden. Ze nam een pose aan en lachte op zo'n manier dat het gênant was dat er getuigen waren. Die lach beschouwde zij dus als haar mooiste, indrukwekkendste, modellerigste lach. Ik zag ook het moment na de foto. Clash.
Ik begrijp die ongegeneerdheid niet. Ik wil ook goed op foto's staan, maar neem alleen een selfie als niemand me kan zien. Het resultaat deel ik wel. Wat waarschijnlijk nog geforceerder is dan wat anderen doen. |
Blog t/m sept 2016 |