'Ze is gewoon stom.'
'Dat kan wel zijn, maar ik wil weten waarom ze stom is.'
Schouders werden opgehaald.
'Ik wil niet met haar werken.'
'Later moet je ook met allerlei mensen werken die je stom vindt.'
Schouders.
Ik nam hem mee naar de gang. Hij keek me met één oog aan. Het andere was totaal verscholen achter een lok. Dat die ouders dat goed vinden, dacht ik nog, ik zei er niets van. Misschien had hij maar één oog. Dan zou dit weer een geniale oplossing zijn.
Eenoog motiveerde waarom hij het meisje niets vond. Gelukkig. Geen discriminatie in het spel. Hij vond haar dominant. Ik begreep hem wel.
Terug naar de boksring. Ik vertaalde zijn woorden.
'Ja, maar hij zegt nooit wat!'
Ik handelde het af. Vroeg of zij nog iets wilde zeggen. Dat wilde ze niet. Ik keek haar aan om te checken of ik het kind met een of ander syndroom opzadelde. Dat leek niet het geval.