Dat laatste sloeg natuurlijk nergens op. Alsof de inbreker een vriend van me was.
Met kloppend hart en mobiel in mijn hand loerde ik naar buiten. Niets te zien, maar toen ik in de badkamer op de wastafel klom en uit het raampje keek, zag ik twee ongure types weglopen.
Eindeloos probeerde ik te achterhalen wat het geluid nou precies was geweest, maar had geen idee. Tegen een uur of drie was ik bijna in slaap toen de politie met gierende sirenes langsreed. Ik deed weer een ronde in mijn boot en wenste dat ik een kungfu diploma op zak had. Ik liep echter in een niemendalletje met geblesseerde knie en schouder mezelf gerust te stellen dat de mannen zichzelf wellicht ergens anders aan het verrijken waren.
Er kwam niet veel van slapen. Tegen vijfven bedacht ik opeens dat ze waarschijnlijk iets in de gracht hadden gegooid wat ze snel kwijt moesten zien te raken, maar dat met een te grote boog hadden gedaan. Ik nam me voor de volgende ochtend als eerste te kijken of er misschien een lijk bij de voordeur dreef. Nu was ik echt te moe.