De leraar komt binnen, vraagt pro forma hoe onze dag van gisteren was, opent zijn mond en doet hem niet meer dicht.
De priester, die hier al vanaf september elke dag les heeft, elke dag werkt en tussen de monniken woont, praat, nee converseert met een 'fluïdez' waar de Engelsman en ik niet aan kunnen tippen. Dat is allemaal niet zo erg, behalve dat de leraar blijkbaar het idee heeft dat als er conversatie geprogrammeerd staat, er iemand - wie dan ook - aan moet voldoen. De Engelsman en ik stamelen af en toe een zinnetje en komen niet ver. Maar eigenlijk krijgen we de kans ook niet. De leraar laat de priester hele referaten houden over vluchtelingen, de toestand in de wereld en Congo in het bijzonder en als het even kan over hun gezamenlijke idool: Karl Marx.
Vandaag had ik het tegen het einde van de les totaal gehad. Ik probeerde me A-typisch op te stellen. Naar de tafel kijken in plaats van de docent begrijpend toe te knikken én te lachen (waar komt die godvergeten domme ideale-leerlingbehoefte vandaan, vooral als het gaat om iemand die nog geen topje van een vinger nodig heeft om de hele les te bezetten?!) probeerde verveeld naar buiten te staren, en zuchtte eens diep (heel voorzichtig, geen hond die het hoorde).
Het hielp allemaal niets. De leraar brulde door de klas dat hij de priester een super-mega-maxi-toffe vent vond. Ik kon niet anders dan instemmend knikken en mijn nederlaag toegeven.