Op vrijdag stond ik vroeg op en liep naar de bibliotheek waar ik een sleutel van heb. Ik mag er dag en nacht werken. Mocht ik dat willen. Het eerste wat ik deed was een raam openzetten, ze neigen hier naar bejaardenhuistemperaturen. Om acht uur was ik geïnstalleerd en begon ik met het ordenen van wat ik tot nu toe geschreven heb, toen er opeens een heel grote man binnenkwam. Daar had ik niet op gerekend. De reus blijkt in de bieb te werken. Hij vindt alles goed. Ik heb de verantwoordelijkheid gekregen over het bedienen van het raam. Er iets mee doen betekent het tegenovergestelde doen als ik wegga. Ook weer zo lekker overzichtelijk.
In de middag maakte ik met mijn huisgenoot A en met S die in het huisje naast ons zit een geweldige wandeling. Het is bijzonder dat we die kunnen maken in deze tijd omdat normaal gesproken de sneeuw zo hoog ligt dat je het pad niet ziet. Vorig jaar om deze tijd zat iedereen ingesneeuwd. Ze konden twee dagen hun huis niet uit en hadden alleen cashewnootjes en een appel.
S is Iers en ze zwemt gedurende de hele winter. Zij raakte erg enthousiast dat ze eindelijk iemand had gevonden die met haar mee wilde gaan. Ik wilde weten hoe lang ze in het water bleef, dat was gebaseerd op een vermoeden dat juist bleek te zijn. Twintig minuten. Ze voegde er losjes aan toe dat ze oké was zolang ze maar geen brainfrost kreeg. Ze zwom met een muts. Had ik mijn grote mond nou maar gehouden. Het koud douchen is al een totaal ander verhaal dan in Amsterdam.
Aan het einde van de middag nam ik mijn spullen mee naar de grote studio aan de andere kant van het dorp, een oude visfabriek compleet met diepvriesdeur, waar de niet-schrijvers een grote tafel hebben waaraan ze werken.
Om 23.00 uur kwam een groepje enthousiast binnen, het Noorderlicht was weer geweldig te zien, ik ging meteen naar buiten de heuvel op, maar het wilde maar niet terugkomen. Wel was er een kat die uit het niets om mijn benen cirkelde. Ik schrok niet.