Ik mocht al voor het landen in de business class zitten, want: "Dat scheelt weer twee minuten," zei de purser. Dat maakte het vertrouwen in de haalbaarheid van de actie er niet beter op. Er waren ook twee mannen voorin gezet. Een bleek op Gotland te wonen en volgens hem moesten we rennen.
We renden. Dat viel me niet mee met een rugzak met negen boeken en een laptop. Al heel snel lagen de mannen ruim voor. Iedere keer als ik even stopte met rennen vroeg ik me af of ik nu alles op alles moest zetten of dat een nachtje Stockholm ook niet onoverkomelijk zou zijn.
Het maakte niks uit, mijn lichaam deed niet mee. Als een kreupel paard rende ik door de gigantische hallen, de veel te zware rugzak wippend op mijn rug, mij elke keer een tik uitdelend voor mijn gebrek aan conditie. Toen ging de veter van mijn bergschoen los. Die is lang. Zo lang dat ik wel móest stoppen.
Toen ik overeind kwam waren de mannen uit het zicht verdwenen.
Hijgend kwam ik aan bij weer een controle. Mijn rugzak moest door het apparaat. Tergend langzaam kwam hij over de band naar me toegeschoven. Ik graaide het ding en rende weer door. Ik kwam in een uitgestorven gang, die niet veel hoop bood. Aan het einde hoorde ik iemand "Caroline?" roepen. Toen ik de hoek om vloog en de stewardess mij zag, maande ze me vooral heel rustig aan te doen. We hadden alle tijd. Alle tijd? Ik was te veel buiten adem om iets te zeggen.
In het vliegtuig bleek ik achter de Gotlandman te zitten. De stewardess was verbaasd geweest dat ze het zo snel hadden gedaan. De crew wist dat we kwamen en ze hadden sowieso op ons gewacht.
De man vertelde ook nog en passant dat de andere jongen op de hoogte bleek van een formidabele short cut. Had ik die niet genomen?