R en ik besloten dat R het karwei op zich zou nemen op het moment dat A de studio binnen zou komen. Omdat zij met de man moest leven.
In de middag was het zover. Ze liep naar zijn bureau, vroeg of hij koffie wilde (dat had W vast niet gedaan, maar goed, improviseren mag), en hij zei alleen 'no.' Toen ze vroeg of het goed met hem ging, siste hij: yesss, met een grote geïrriteerde zucht.
R trok haar handen van het geval af.
De hele middag was de studio gevuld met hoogspanning. In zijn eentje kreeg hij het voor elkaar die hele grote oude visfabriek te vullen met bliksemschichten.
Na een paar uur stond hij op om naar buiten te gaan en toen liep ik naar hem toe. Dezelfde procedure. Hij negeerde mij compleet. Mijn: 'Adam?' bleef ergens halverwege in de lucht hangen.
Ik zag dat hij geen oortjes in had en volgde hem naar buiten. Weer zijn naam. Hij liep door, maar ik harder en toen moest hij wel. Hij zei dat hij naar huis wilde. Ik vroeg of wij iets verkeerds hadden gedaan. Ja! Wij hadden hem wakker gemaakt! (het was 9 uur 's avonds). Hij durfde mij niet goed aan te kijken. Ik zei dat het voor een volgende keer beter was als hij ons dat even kwam vertellen, dat wij geen idee hadden dat hij sliep. Hij maakte grommende afkeurende geluiden die vrij vertaald betekenden dat ik een domme debiele trut was. Hij draaide zich midden in een zin van mij om en liep weg.
Tegen zijn rug zei ik nog dat hij zich onbeleefd gedroeg, maar ik kreeg niet de indruk dat het hem iets uitmaakte.
Toen ik weer binnen kwam, las R het bericht van mijn voormalige huisgenoot voor. In het belang van M zou ze A met liefde omleggen, zodanig dat er geen sporen te vinden zouden zijn.
Wij vonden dat een opbeurend idee.