Bij het inchecken vroeg ik of W bij mij op de kamer mocht dineren, dat mocht, en of we een rondleiding konden krijgen. Dat mocht ook.
Ik lonkte naar de executive suites.
Niks was een probleem, ze hadden alle tijd.
De suites waren adembenemend. De een nog mooier dan de ander. W en ik vielen voor de oriëntaalse. Daar had je niet alleen een prachtige suite, maar ook je eigen dakterras, tussen de met lood beklede dakdelen die het Scheepvaarthuis zo uniek maakt.
Ik noteerde details: namen in het glas-in-lood, koperen knoppen met gaten erin, houtuitsneden, donkere vergaderzalen, een toren waar je minimaal één ridder in verwacht, en eindeloze gangen. Leeg. Shining.
W adviseerde me om midden in de nacht door de gangen te gaan dolen. Ze zeggen dat het er spookt. Ik zat in 302. Godzijdank. En echt geen haar op mijn hoofd dat ik in mijn eentje na zonsondergang research zou gaan doen.
Nu liepen we rond bij daglicht. Opeens stond ik in mijn eigen boek. Een van de suites had een zithoek en een bureau. In mijn versie had ik alleen de zithoek in de uitbouw geplaatst en het bureau daarvoor.
Het is elke keer weer onwerkelijk als zoiets gebeurt. Ik beschouw het als een teken dat ik op de goede weg zit.
We haalden Chinees, dronken een goede fles, W taaide af. In plaats van te gaan dolen, stapte ik in een onwaarschijnlijk lekker bad (diep!) met alle badschuim die er maar te vinden was, trok de spierwitte badjas en slofjes aan en hing uit het raam om nogmaals naar mijn eigen gracht te staren. Zo had ik gasten uit het raam zien hangen, genietend van het uitzicht. Nu hing ik er. Wat een feest.
Zo laat mogelijk checkte ik uit en meteen kroop het omhoog. Heimwee, verlangen naar die ambiance, naar de luxe, en de genegenheid die ik voelde voor degene die me deze ervaring had gegund.