P ging voorop. De eerste tunnels waren zo'n 15 meter, maar de vierde was van een heel ander kaliber. Een kilometer lang. Op zich niet zo erg, behalve als je op een smal randje moet lopen, de rotsen uitsteken en je met gebogen hoofd het traject moet afleggen.
Op de rand van de levada hing ik binnen dertig meter met één hand in doodsangst aan de rotsen. In de andere had ik mijn iPhone. Het was een mengeling van valvrees en claustrofobie. Ik ben daar niet sterk in. Zeker niet als er dan ook nog Duitse toeristen zijn die, lekker efficiënt uitgerust met een mijnwerkerslamp op hun kop, langs je willen.
P vond dat we terug moesten gaan omdat de route niet ver na de tunnel zou stoppen en we dit hele feest nog een keer moesten herhalen. Maar op de een of andere gekke manier was dat voor mij geen optie. Ondanks mijn tranen gingen we door. Tot mijn angst zo groot werd dat ik op dat kloterandje ging zitten en mijn schoenen en sokken uittrok en het water instapte. Ik zou wel zien hoe glad het was. Glad was het niet, maar wel ijskoud. Het interesseerde me geen reet. Net zomin als de blikken van de mensen die mij aan de andere kant op bevroren blote voeten zagen lopen. Een oplossing is een oplossing.