Het groeide als onkruid. Het hoorde nergens bij. Geen park, geen huis, niks. Zo kon ik het voor mezelf verantwoorden. En ik nam me voor dat als ik aangehouden zou worden, ik volmondig schuld zou bekennen en de boete zonder nukken zou betalen.
Maar dan ben je er nog niet. Niet met mijn inborst.
Vol zenuwen zette ik mijn fiets tegen het bushok. Keek om me heen. Af en toe iemand die langsreed. Gesprekken in mijn hoofd. Dat het niemand een ruk interesseert als ik die berm wat leger maak. Dat ik gewoon moet opschieten. Maar dat als ik opschiet ik te zenuwachtig overkom, dus opvallend.
Ik had gedacht die dingen er zo uit te scheppen, maar nee. Het werd een slagveld. Het duurde even voor ik de slag te pakken had. Nadat ik drie hele in mijn pan had gezet, besloot ik het even verderop te proberen. Wat onzin was. Maar het leek me toch goed voor de berm, en misschien ook voor het lege kantoorgebouw aan de overkant, waar misschien toch mensen in zaten zonder dat ik het wist en die inmiddels een melding bij de politie hadden gedaan.
Ik vond het onzinnig van mezelf, maar pakte mijn fiets en toen ik er eenmaal op zat, reed ik zo in de armen van niet een, maar twee agenten.