Aan het einde van de gracht bedacht ik opeens dat het misschien leuk was om in de metro te gaan zitten en ergens in de Bijlmer uit te stappen. Zo kwamen we nog eens ergens. W zag het meteen zitten en beeldde zich al iets mama'achtigs heerlijks in, in de trant van Surinaams, Ethiopisch, Iranees of wat er verder ook maar ter tafel kon komen.
Bij elk station 'voelden' we of die mama daar al ergens voor ons aan het kokkerellen was, we hoopten op een fijne stoof, lieten zo'n acht stations gaan en stapten bij het eindpunt uit.
Geen restaurant te vinden.
We volgden met wisselend succes de routeplanner van W. Uiteindelijk vroegen we een mooie donkere man naar het leuke restaurant dat daar ergens in de buurt moest zitten. Zijn verbazing was zo groot, dat we genoeg wisten. Dat werd bevestigd toen we eindigden in een meer dan treurig winkelcentrum, waar ongetwijfeld een snackbar gevestigd was.
We gaven op.
Stapten op de bus. Waarschijnlijk de verkeerde, want we werden kriskras door de Bijlmer gereden en het duurde meer dan een half uur voor we plotseling op de Linnaeusstraat uitkwamen. We wisten niet hoe snel we de bus uit moesten tuimelen, Pata Negra in, om rechtstreeks in de armen van een knappe Spanjaard te lopen die met zijn flaporen aan de bar zat terwijl een collega ons een - waarschijnlijk op het punt staand te bederven - biefstuk probeerde aan te smeren. We hoorden hem tegen elke nieuwe gast hetzelfde roepen, en als het bijnabedorvene dan niet werd besteld, trok hij zich chagrijnig terug.