De vrouw schuin tegenover mijn moeder geeft elke keer antwoord op de vragen die wij elkaar stellen. Ze ligt ongegeneerd commentaar te leveren op de gesprekken die wij voeren. Ook als wij geen vragen hebben, maar conclusies trekken, mengt ze zich erin. Er kan volgens haar geen spake zijn van een spoedig vertrek van mijn moeder. Zij zelf ligt er immers al vijf dagen en moet wachten op de uitslag van een kweek. Dat duurt eindeloos. Dus donderdag ontslag: vergeet het maar. Wij knikken beleefd. Gaan door met ons gesprek. Tot haar schelle stem daar weer tussen komt. Ik lijk zo op mijn vader. Duidelijk. Kan niet missen.
In mijn hele leven heeft nog nooit iemand gezegd dat ik op mijn vader leek als mijn moeder in de buurt was. We praten over het eten in het ziekenhuis. 'Nee, u heeft gisteren zalm gehad en vanille vla. Vandáág krijgt u chocolademousse. Daar houdt u zo van.' Ze laat even een korte stilte vallen. 'Dat vertelde u tenminste.' Ze kijkt mijn moeder vorsend aan. Die moet het niet in haar hoofd halen haar tegen te spreken.